Met ontferming bewogen

Wat oordelen christenen soms onbarmhartig over hun broeders en -zusters. Ze weten vaak precies hoe men behoort te denken, te geloven en doen, en o wee, als iemand iets doet, zegt of gelooft wat daarbuiten valt. Dan is het soms direct over en uit. Veroordeeld. Afgeschreven.

Is dit een houding die gelovigen past? We zijn geroepen te strijden voor de waarheid, ja zelfs te strijden tot het uiterste voor het geloof dat eenmaal de heiligen is overgeleverd (Judas:3). Wat de leer betreft, moeten we waakzaam en alert zijn en zijn we geroepen de werken van de duisternis te ontmaskeren.
Naar onze medemens toe past ons echter grote bescheidenheid. Als we beseffen dat de Here ons genadig is geweest, dan laten we het wel uit ons hoofd onszelf boven anderen te verheffen.
Durven mensen met hun noden bij ons te komen, omdat ze weten dat wij met ontferming over hen bewogen zijn en niet direct klaarstaan om hen te veroordelen? Durven mensen die gestruikeld zijn, bij ons aan te kloppen, omdat ze weten dat wij zullen helpen hen weer op te richten?

Het risico van zo’n open houding naar struikelende en gestruikelde medegelovigen is wel dat we hun zonden goed gaan praten. We kunnen zo begaan zijn met hun lot, dat het ons niet meer lukt onderscheid te blijven maken tussen zonde en zondaar. God is immers liefde, houden we onszelf en hen voor. Dat is ook zo – gelukkig wel – maar laten we Zijn liefde niet uitspelen tegen Zijn rechtvaardigheid, die de zonde niet kan gedogen.
Denk eens aan de Here Jezus, Wiens komst in de wereld we onlangs herdachten. Juist Hij trok Zich het lot aan van mensen die met de nek werden aangekeken vanwege hun daden. Een ontmoeting met Hem veranderde hun levens. Hij accepteerde hen voor honderd procent als mens, maar ze wisten absoluut zeker dat ze radicaal moesten breken met hun zondige leven.
De een is misschien gestruikeld op seksueel gebied, een ander op religieus terrein, weer een ander in materieel opzicht.
1 Corinthe 6 spreekt over afgodendienaars, overspeligen, schandknapen, knapenschenders, dieven, geldgierigen, dronkaards, lasteraars en uitbuiters. En het kost niet veel moeite om deze lijst nog langer te maken. Zij zullen het Koninkrijk van God niet beërven, waarschuwt Paulus.

Maar daar stopt het niet. God wil hen redden. Of wij dat nu leuk vinden of niet. Lees maar: ‘En sommigen uwer zijn dat geweest. Maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd door de naam van de Here Jezus Christus, en door de Geest van onze God’.
Wat een genade! Wat een wonder! Daarom roept God ons op met ontferming bewogen te zijn over mensen, medegelovigen wellicht, die gestruikeld zijn. Wie volhardt in zijn zonden, zal het Koninkrijk niet beërven, maar wie zich laat afwassen, heiligen en rechtvaardigen door de Here Jezus Christus, is gered.

Wie deze genade van God in zijn of haar eigen leven ervaren heeft, zal milder worden. Schieten wij niet vaak te kort in het betonen van genade aan anderen, of ze nu gelovig zijn of niet? Veroordelen wij niet te snel?
Zijn wij meer dan struikelende pelgrims, op weg naar de eeuwigheid? Laten degenen die niet gestruikeld zijn, daar allereerst de Here voor danken en daarna om zich heen zien om anderen bij de hand te nemen, zodat ook zij weer verder kunnen lopen.

Zeker, de Here is zeer barmhartig en zeer genadig. Dat is heel goed nieuws aan het begin van een nieuw jaar. Misschien kijkt u neer op een medebroeder of –zuster die in uw ogen een zeer grote zondaar is. Laten we ons niet verheffen boven anderen en luisteren naar wat Paulus zegt: ‘Mij, de allerminste van alle heiligen, is deze genade geschonken…’ (Efeze 3:8).

Dirk van Genderen