Eerste gemeente – Efeze

Wanneer je de brief aan de gemeente te Efeze in Openbaring 2 leest en opnieuw leest, dringt de vraag zich op: ‘Wat zou de boodschap van de Here Jezus zijn wanneer Hij een brief aan onze gemeente zou schrijven?’ Het is wel zeker dat de gemeente van Efeze geschokt moet zijn door de inhoud van de brief.

Efeze was een centrum van cultuur en bedrijvigheid. Ook een centrum van onzedelijkheid, prostitutie, zwarte magie en occultisme. Als er mensen tot geloof kwamen, verbrandden ze wel hun toverboeken (Hand. 19:19).
De gemeente van Efeze speelde een belangrijke rol in de vroege kerkgeschiedenis. Paulus werkte er twee jaar en waarschuwde al dat ‘uit hun midden mannen zouden opstaan die verkeerde dingen zouden spreken om de discipelen achter zich aan te trekken’ (Hand. 20:30).
De brief aan Efeze zet in met een bemoediging. Deze gemeente wordt geroemd om haar werken, haar inspanning, haar volharding. Ze kunnen de kwaden niet verdragen en hebben hen, die zeggen apostelen te zijn, maar het niet zijn, ontmaskerd als leugenaars. Dit staat wel in schril contrast tot de hedendaagse verdraagzaamheid, die ook door veel christenen wordt gepresenteerd als de opperste vorm van liefde. ‘Want’, wordt dan gezegd, ‘laten we maar niet denken dat wij alleen de waarheid in pacht hebben’.
Het lijkt een gemeente waarop niets valt aan te merken. In een zondige en occulte omgeving strijdt men voor de waarheid. Er is echter een maar: ‘Maar Ik heb tegen u dat gij uw eerste liefde hebt verlaten.’ Kennelijk hebben ze zo gestreden voor de zuiverheid en de waarheid, dat dat ten koste ging van hun eerste liefde. De liefde, die zo kenmerkend was in het begin van deze gemeente was er niet meer. Ooit hadden ze liefde tot al de heiligen (Ef. 1:15). En Paulus bad dat ze de liefde van Christus zouden kennen (Ef. 3:19).

Er volgt een ernstige oproep om te gedenken van welke hoogte ze gevallen zijn. Indien ze zich niet bekeren en weer de eerste werken doen, zal de Here spoedig komen om de kandelaar van zijn plaats weg te nemen.
Het kan zijn dat ook wij ons geestelijke vuur zijn kwijtgeraakt. Misschien kijkt iedereen tegen ons op, terwijl we weten dat die eerste liefde uit ons leven verdwenen is. Mogelijk moeten we – met pijn in ons hart – zeggen dat dit voor onze gemeente geldt, dat Gods tegenwoordigheid is verdwenen. Het is geestelijk dor en droog geworden. Zoveel kerken doen in de Naam van Christus veel goede dingen. En hun leden zijn toegewijd aan de kerkorganisatie. Maar het kan zijn dat onze goede werken, onze bijbelstudies en onze inzet ons beroven van onze tijd met de Here God. Hebben we nog zo’n honger naar Hem als we ooit hadden?
De Here is echter zeer genadig en roept op tot terugkeer tot Hem. Maar als dit niet gebeurt, kan er een moment komen dat de kandelaar daadwerkelijk van zijn plaats wordt weggenomen. De geschiedenis heeft dat wel duidelijk gemaakt en op grote schaal zien we dit gebeuren.

In vers 6 wordt de gemeente van Efeze weer geprezen, omdat zij de werken van de Nicolaïeten haat. Het is niet helemaal duidelijk wie deze Nicolaïeten waren. Hoogstwaarschijnlijk leerden ze dat wanneer je maar gelooft, je kunt doen wat je wilt. Immoreel gedrag viel voor hen onder de ‘christelijke vrijheid’. Hun zonden waren immers al vergeven, zo dachten ze. Gods zegen zal echter niet op zo’n leven rusten.

Alle brieven bevatten de oproep om te luisteren naar wat de Geest tot de gemeenten zegt. Zijn ook onze oren open? De brief sluit af met de belofte: ‘Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is’. Wat een toekomst!

Dirk van Genderen