De brief aan Laodicea is voor ons misschien de meest aangrijpende van de zeven brieven. Een brief die wel heel treffend de situatie schetst waarin veel kerken en gemeenten, met name in Europa en Amerika, zich bevinden. Niet koud, niet heet, maar lauw.
Lauw water was waardeloos. Dit woord ‘lauw’ komt alleen hier in het Nieuwe Testament voor. Het geeft aan dat de situatie in deze gemeente zeer ernstig is. Zoals je lauw water uitspuugt, zo zal de Here hen uit Zijn mond spuwen.
Is dit niet het probleem van veel christenen en gemeenten in onze tijd? Dat ons geestelijk leven gekenschetst moet worden als lauw. Ook al denken we dat het geestelijk wel goed zit met ons. We hebben aan niets gebrek (Openbaring 3:17). Ons kerkelijk leven draait toch goed. De opkomst in de diensten is redelijk, hoewel het hier en daar flink terugloopt. De inkomsten stemmen over het algemeen nog tot tevredenheid. Maar is er leven? Staat de Here Jezus centraal? Zijn we vol van Hem?
Wanneer Hij niet centraal staat, zijn we ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt (vers 17). Er is sprake van een geestelijke noodsituatie, zegt de Studiebijbel treffend.
De gemeente krijgt de raad van Hem goud te kopen dat in het vuur gelouterd is, opdat ze rijk zullen worden. En witte kleren om hun naaktheid te bedekken, evenals ogenzalf opdat ze weer zullen zien.
Het goud van God staat hier tegenover het goud van de Mammon, de reine, witte kleren tegenover de zwarte die in Laodicea in de mode waren en Gods ogenzalf tegenover de geneesmiddelen van de beroemde medische opleiding in de stad. Als Gods oplossing om de geestelijke lauwheid te verdrijven en de gemeente weer in vuur en vlam voor Hem te zetten.
Het is opmerkelijk dat in vers 19 wordt gesproken over Gods liefde. Dat zou je nauwelijks meer verwachten in deze brief. Een liefde trouwens, die wel pijn kan doen. Er wordt hier gesproken over bestraffen en kastijden. Waarbij bestraffen de betekenis van weerleggen, corrigeren in zich heeft en kastijden meer ziet op het opvoeden met strenge hand. Het doel hiervan is bekering. Dat doet Hij niet om ons pijn te doen, maar omdat Hij zo graag wil dat we tot Hem komen en Hem leren kennen.
In het zeer bekende vers 20 (Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop…) wordt dit verder uitgewerkt. Vaak worden deze woorden gebruikt om mensen uit te nodigen de deur van hun hart te openen en tot de Here Jezus te komen. In deze weg is deze tekst al voor velen tot zegen geworden.
Toch is dit niet de diepste betekenis van dit vers. Hier, in de brief aan de Laodicenzen, geven deze woorden aan dat de Here Jezus buiten staat. Men voelde zich rijk en dacht nergens gebrek aan te hebben. Ze hadden Hem niet nodig.
Het kan zo zijn dat we denken dat het geestelijk wel goed zit, terwijl de Here buiten staat. Dat kan in ons persoonlijke leven zo zijn, maar ook in onze gemeente. Ga dit eens na bij uzelf, bij uw gemeente. Onderzoek uzelf of gij wel in het geloof zijt, raadt 2 Kor. 13:5 aan.
Christus dringt Zich niet op. Bekering houdt in dat we persoonlijk de deur openen. Dan zal Hij binnenkomen en maaltijd met ons houden. Zijn komst in ons leven zal alle lauwheid verdrijven. Dan mogen we overwinnaar zijn en met Hem zitten op Zijn troon.
Aan het eind van deze serie over de zeven gemeenten nog een laatste vraag. Wat zou de inhoud van de brief zijn wanneer Christus er een aan uw gemeente zou sturen? Probeer eens zo’n brief op te stellen, misschien samen met anderen in uw gemeente. Wat zou Hij tegen u hebben en waarin zou Hij u prijzen? Zou Hij ook uw gemeente oproepen tot bekering?
Dirk van Genderen