Het verheugde mijn hart toen ik het hoorde, in een gemeente, ergens in ons land. Afgelopen zomer hadden de oudsten gezocht naar Gods wil voor het nieuwe seizoen. Ze voelden zich geleid om voortaan één week van elke nieuwe maand te gaan bidden en vasten. Afgelopen week was het weer de week van vasten en gebed geweest. ’s Morgens om zes uur kwamen de bidders al bij elkaar, elke dag.
Weet u, het was merkbaar in die gemeente. In de gebeden, in de honger naar het Woord van God. Zoiets kun je niet organiseren. Dan hou je het niet vol en dan zal het geen zegen geven. Maar als de Here dit verlangen in je hart of in de gemeente legt, dan is het van Hem en wil, ja, zal Hij Zijn zegen geven.
Voortdurend is er een gebed in mijn hart of de Here dit verlangen uit zal storten in de kerken en gemeenten in ons land. Ik moest denken aan Jesaja 64:1, waar het gebed klinkt: ‘Och, dat U de hemel zou openscheuren, dat U zou neerdalen.’
Het is niet mijn bedoeling kerken en gemeenten aan te sporen om te gaan bidden en vasten, hoewel het natuurlijk goed is om te doen. Als het van bovenaf wordt opgelegd, werkt het niet. Wel is het mijn diepe verlangen en gebed dat de Here ons zo aanraakt met Zijn Geest, dat er een diep verlangen ontstaat om deze weg te gaan. Een weg, die ons brengt in het heiligdom, bij Gods troon. Dat zegt ook Hebreeën 4:16: ‘Laten wij dan met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade…’
Aan de bekende Engelse prediker Charles Haddon Spurgeon werd eens gevraagd wat het geheim was van zijn bediening. Veel mensen werden aangeraakt door zijn prediking, mensen kwamen tot geloof. Hij nam degene die hem na de kerkdienst deze vraag stelde, mee naar het podium. Daar opende hij een luik en zei toen: ‘Kijk eens naar binnen, daar zie je het geheim.’ En daar, onder het podium, was een groep mensen voortdurend aan het bidden, voor, tijdens en na de preek. En de Here gaf Zijn zegen. Ja, natuurlijk! Zo is Hij! Geloven we dat nog?
In het aangrijpende boek ‘Op de bres’ (van uitgeverij Shamar) over het leven van Rees Howells (1879-1950), vertelt Howells hoe de Here hem leerde om steeds meer alleen op Hem te vertrouwen. Het was alsof de Here hem daarop testte.
Was hij bereid al zijn tijd aan de Here te geven? En zijn goede naam? En ook al zijn geld, om aan mensen te geven die het nodig hadden? Was hij zelfs bereid zich in te zetten voor zwervers? Met Gods hulp leerde hij dit. Hij leerde dat zijn tijd Gods tijd was en dat zijn bezittingen Gods bezittingen waren.
Toen, ergens in de zomer, werd het hem duidelijk dat de Here hem vroeg om voor iemand te gaan bidden. Niet zomaar eens een keer, maar elke dag. Ook niet één keer op een dag, maar vaker. De Here gaf hem de verzekering, dat was 100 procent zeker voor hem, dat die man voor Kerst tot geloof zou komen.
Howells begon te bidden, elke dag, voortdurend, weken, maanden. Kerst kwam dichterbij, maar nog steeds was die man niet tot geloof gekomen.
De avond voor Kerst brak aan. Howells ging naar de kerkdienst, die werd gehouden, met een aanhoudend gebed om het behoud van die man in zijn hart. En vlak voor de dienst begon, kwam die man binnen. Het wonder gebeurde, hij kwam tot geloof in de Here Jezus, nog voordat het Kerst was.
Dirk van Genderen