De vrucht van het lijden van Job

In Job 1 ontmoeten we Job, getrouwd en vader van zeven zonen en drie dochters. Er wordt een prachtig getuigenis over hem gegeven: hij was vroom, oprecht, Godvrezend en wijkend van het kwaad. Het ging Job bijzonder voor de wind. Hij was de rijkste man van alle bewoners van het Oosten.

Het boek Job is wellicht het oudste boek in de Bijbel. Het is een boek met wijze lessen voor ons. In het laatste hoofdstuk komt er een keer in het lot van Job. Hoe kwam hij op dat punt? Door de confrontatie met Gods almacht.

Op zekere dag, lezen we in vers 6, kwamen de zonen Gods om zich voor de HERE te stellen. Onder hen was ook de satan. De HERE vraagt dan aan de satan of hij ook acht heeft geslagen op Zijn knecht Job. Het is geen wonder dat Job de HERE vreest, reageert de satan. Hij wordt immers zeer door Hem gezegend. ‘Maar,’ zo voegt de satan eraan toe, ‘strek Uw hand uit en tast alles aan wat hij bezit – of hij U dan niet openlijk vaarwel zal zeggen’. De HERE geeft daarop de satan de vrije hand om alles wat Job heeft aan te tasten, alleen hemzelf mag hij niet aanraken.

Het is dramatisch wat er vervolgens gebeurt. Al zijn kinderen komen om het leven en al zijn bezittingen raakt hij kwijt door tal van rampen, waarop Job het uitroept: ‘De HERE heeft gegeven, de HERE heeft genomen, de naam des HEREN zij geloofd’. En in dit alles zondigde Job niet en schreef God niets ongerijmds toe.

Dan komt er weer een dag dat de zonen Gods zich voor de HERE stellen. Onder hen is ook weer de satan. En weer vraagt de HERE aan hem: ‘Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op aarde als hij, zó vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. En nog volhardt hij in zijn vroomheid, hoewel gij Mij tegen hem hebt opgezet om hem, zonder oorzaak, in het verderf te storten.’
Maar weer weet de satan iets te bedenken: ‘Strek Uw hand uit en tast zijn gebeente en zijn vlees aan – of hij u dan niet openlijk vaarwel zal zeggen’. Daarop zegt de HERE tegen de satan: ‘Zie, hij is in uw macht; alleen spaar zijn leven.’ Waarop de satan Job slaat met boze zweren, van zijn voetzool tot zijn hoofdschedel aan toe.

Zijn vrouw adviseert hem God vaarwel te zeggen en te sterven. Job antwoordt haar dat zij spreekt als een zottin. ‘Zouden wij het goede van God aannemen en het kwade niet? In dit alles zondigde Job met zijn lippen niet’ (Job 2:10).
Vervolgens wordt ons meegedeeld dat Jobs drie vrienden (Elifaz, Sofar en Bildad) horen over het leed dat hem getroffen heeft en bij hem op bezoek komen. Als ze hem zien, verheffen ze hun stem, wenen, scheuren hun mantels en strooien stof op hun hoofden. Zeven dagen en zeven nachten lang spreken ze geen woord tot hem, omdat ze zien dat zijn smart zeer groot is.

Dan volgen vele hoofdstukken lang met Jobs bittere klacht, de woorden die zijn vrienden tot hem spreken en Jobs reactie daarop, gevolgd door een vele hoofdstukken lange rede van Job, waarna Elihu, de zoon van Barakel nog een uitgebreide rede houdt. Leest u het hele boek maar eens.

Extra nadruk leg ik hier op de hoofdstukken 38 tot en met 41. Daar gaat de HERE tot Job spreken. Zijn vrienden hadden gesuggereerd dat Job in het verborgen gezondigd moest hebben en dat daarom Gods straf hem zou hebben getroffen. Maar de HERE spreekt heel anders tegen hem. Hij laat Job zien hoe groot Hij is. Zijn almacht in de schepping kan Job niet begrijpen, hoe kan hij dan geestelijke waarheden begrijpen?
Dan, aan het eind van Job 39, als God aan Job een reactie vraagt, antwoordt Job: ‘Zie, ik ben te gering, hoe zal ik U bescheid geven? Ik leg de hand op mijn mond. Eenmaal heb ik gesproken, maar ik doe het niet weer, ja tweemaal, maar ik ga er niet mee voort’ (vers 37 en 38).

En weer neemt de HERE het woord, opnieuw uit een storm, met de vraag aan Job om zijn almacht te tonen. ‘Ik wil u ondervragen, opdat gij Mij onderricht.’ En opnieuw wijst de HERE op Zijn almacht. Job, je kunt niet eens standhouden tegen een krokodil, hoe zou je dan kunnen standhouden voor Mijn aangezicht?

Dan komt het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 42. Job antwoordt de HERE: ‘Ik weet dat Gij alles vermoogt. (…) Ik verkondigde, zonder inzicht, dingen die ik niet begreep. (…) Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd. Daarom herroep ik en doe boete en stof en as’.
Dit is zo mooi. Job kende de HERE voorheen slechts van horen zeggen, maar nu heeft hij Hem aanschouwd, nu heeft hij Hem pas echt leren kennen. Ik denk dat Job op zijn aangezicht viel om Hem te aanbidden, net zoals Johannes op het eiland Patmos als dood op zijn aangezicht viel toen de Here Jezus aan hem verscheen (Openbaring 1:17).

Door te wijzen op Zijn almacht opende de HERE de ogen van Job voor zijn eigen onmacht en nietigheid. De vier vrienden/predikers hadden uren tegen hem gepreekt en hem zijn zonden voorgehouden. Hun woorden hadden hem niet ‘klein’ gekregen. Maar Gods woorden sloegen in als een bom.
Job had altijd een weerwoord gehad, maar nu zweeg hij. Nu besefte hij dat hij niets voorstelde. Het gaat niet langer meer om hem. Het gaat erom dat de Here alles wordt in zijn leven, dat Hij centraal komt te staan. Dan pas kan God hem gebruiken en kan hij voor zijn vrienden bidden.

Tegen Elifaz, één van Jobs zogenaamde vrienden, zegt de HERE: ‘Mijn toorn is ontbrand tegen u en tegen uw beide vrienden, want gij hebt niet recht van Mij gesproken, zoals mijn knecht Job.’
Elifaz krijgt van de HERE de opdracht een brandoffer van zeven stieren en zeven rammen te laten brengen door Job. ‘Mijn knecht Job moge voor u bidden en slechts hem zal Ik ter wille zijn.’

Dan volgt in Job 42:10 één van de mooiste verzen uit de Bijbel: ‘En de HERE bracht een keer in het lot van Job, toen hij voor zijn vrienden gebeden had, en de HERE gaf Job het dubbele van wat hij bezeten had. (…) En de Here zegende het verdere leven van Job meer dan het vroegere’ (vers 12).

In 1 Korinthe 3:5 en 6 wordt ons voorgehouden: het gaat niet om Apollos, of om Paulus, maar om God Die de wasdom geeft. Dit is ook een belangrijke les die we hier van Job kunnen leren. Het gaat niet langer meer om hem.
We kunnen onszelf zo belangrijk vinden. We spreken misschien over onze gemeente, onze bediening, ons werk. We zijn misschien jaloers op anderen, op wat de Here door hen heen doet. Weet u hoe dat komt? Omdat ons eigen ik dan nog springlevend is. In Galaten 2:20 zegt Paulus zo treffend: ‘Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven.’

De vier predikers die uitgebreid in het boek Job aan het woord komen, hadden hem niet op dit punt kunnen brengen. Zij hadden hem alleen maar beschuldigd, bekritiseerd, hadden hem gewezen op verborgen zonden die de oorzaak moesten zijn van zijn ellende. Uiteindelijk was het de HERE Zelf Die ingreep in zijn leven. Hij was bewogen met het lot van Job.

Hebben wij ook zo’n bewogen hart voor de mensen om ons heen? Net als de Here Jezus, Die met de grootst mogelijke ontferming was bewogen toen Hij de schare zag die Hem volgde, de schare die voortgejaagd en afgemat was (Mattheus 9:36). Wanneer iemand vanuit zo’n houding met en tot de mensen spreekt of schrijft, kan de Here hem gebruiken in Zijn dienst.
Dan hoeven we geen vrees meer te hebben voor wat mensen over ons zeggen of denken. Dan hoeven we ook niet zo nodig aan de grote klok te hangen wat we allemaal wel niet doen. Dan hebben we nog maar één verlangen: dat we bruikbaar zijn voor en door de Here, tot Zijn eer en tot zegen van velen. Op de plaats waar Hij ons heeft gesteld, met de mogelijkheden die Hij ons heeft gegeven.

Dirk van Genderen