Smyrna: de kroon van het leven

De naam Smyrna is afgeleid van mirre, een plant met een bittere smaak, maar die fijngemalen een welriekende geur verspreidt. Dat is een beeld van deze gemeente. Een gemeente waar men de pijn van vervolgingen vanwege het geloof in de Here Jezus kent, maar waar aan het einde de kroon van het leven wacht.

Typerend voor de gemeente in Smyrna (Openbaring 2:8-11) is wat er gebeurde met Polycarpus, de oude voorganger van de gemeente. De Romeinse consul beloofde hem de vrijheid indien hij Christus zou afzweren. Maar zijn antwoord was:

‘Ik heb mijn Koning 86 jaar gediend. Nooit heeft Hij mij enig kwaad gedaan. Kan ik Hem, Die mij heeft verlost, oneer aandoen?’ Joden en heidenen eisten de brandstapel. Toen men Polycarpus wilde vastmaken aan de paal, sprak hij: ‘Spaar uw nagels, God zal mij vasthouden in het vuur. Ik acht het een eer waardig te zijn geacht een plaats in te nemen onder de martelaren van Jezus.’

Heel mooi in deze brief zijn de tegenstellingen. De Here Jezus noemt Zich de eerste en de laatste, Die dood is geweest en levend geworden. En van de gemeente wordt gezegd dat ze rijk is in Christus, en arm in de ogen van mensen. Aan de oproep om getrouw te zijn tot de dood, wordt de belofte van de kroon van het leven verbonden. Wie overwint, zal niet in de tweede dood komen. De tweede dood is de straf die ongelovigen bij het laatste oordeel ten deel zal vallen (Openbaring 20:14), in de poel die brandt van vuur en zwavel (Openbaring 20:14 en 21:8).

In deze brief vinden we geen enkel verwijt. Het moet voor de gemeente in Smyrna een grote troost zijn geweest te lezen dat hun Here en Heiland hun vervolging, hun armoede en de laster die ze ondergingen, kende.
Deze christenen worden verdrukt en vervolgd, met name door hun eigen volksgenoten, die een diepe haat tegen hen koesteren vanwege hun geloof in de opgestane Christus. Ze worden geboycot, gelasterd en ontslagen. Vandaar hun armoede. Het woord blasphemia, dat hier wordt gebruikt, geeft aan dat ze gelasterd worden vanwege hun geloofsopvattingen.

Speciale aandacht vraag ik hier voor vers 9. Daar lezen we ‘Ik weet uw werken, en verdrukking, en armoede (doch gij zijt rijk), en de lastering dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar zijn een synagoge des satans.’
Meestal wordt vanuit deze tekst geconcludeerd dat de lastering tegen deze gemeente van Joden kwam, die hier ook nog eens ‘een synagoge van de satan’ zouden worden genoemd. En wat is dan het gevolg? Zo wordt het Joodse volk nog weer eens extra neergezet als vijand van het kruis en vijand van het Evangelie.

Let erop dat deze tekst nadrukkelijk zegt dat deze mensen wel zeggen dat ze Joden zijn, maar dat ze het niet zijn. Leest bijna iedereen hier overheen? Laten we daar niet langer aan meedoen, maar lezen wat er staat en zeggen wat er staat. Deze lasteraars zeggen wel dat ze Joden zijn, maar ze zijn het niet. Zo staat het er toch! Misschien waren het wel heidenen of mensen die eerder deel uitmaakten van de gemeente, die toegetreden waren tot het Jodendom en zich nu keerden tegen de gemeente.

Het is opmerkelijk dat er niet direct een einde wordt gemaakt aan deze situatie van lijden en vervolgingen. De gemeente wordt juist opgeroepen niet bevreesd te zijn voor het lijden dat nog komt. Sommigen zullen in de gevangenis worden geworpen. En er komt een verdrukking van tien dagen. Mogelijk wordt met deze tien dagen de vreselijke vervolging bedoeld die deze gemeente onderging in het begin van de vierde eeuw. De tijd van vervolging is in ieder geval beperkt. Er komt een einde aan.

De haat en vervolging komt over de gemeente van Smyrna omdat hun boodschap radicaal is. Een slappe en softe boodschap roept geen weerstand op. Maar de gemeente van Smyrna houdt onverkort vast aan de boodschap dat Christus de enige Verlosser is.
Hoe is dat bij ons? Is onze boodschap helder en duidelijk? Of zwakken we onze boodschap hier en daar wat af om weerstand te voorkomen? Weet wel dat we dan een bom leggen onder het Evangelie.

Door deze brief worden ook wij opgeroepen niet bevreesd te zijn, maar trouw te zijn aan de Here God. Voor ons is dat vooralsnog betrekkelijk gemakkelijk. Het kost ons nog niet ons leven, maar laten we niet vergeten dat wel ons geestelijk leven op het spel staat. Ook wij zullen de ‘kroon van het leven’ (Op. 2:10) slechts ontvangen wanneer we trouw zijn.
Wat is deze kroon van het leven? Denk hierbij niet allereerst aan het eeuwige leven zelf, maar aan de kroon die hoort bij het eeuwige leven, die we eenmaal van de Here zullen ontvangen.

Voor miljoenen christenen onder communistische en islamitische regimes is deze brief vandaag pure realiteit. Leef met hen mee, bid voor hen!
Laten wij niet denken dat wij nooit in zo’n situatie terecht kunnen komen. Wellicht is het tijd ons daarop voor te bereiden. Niet uit angst, maar gedachtig aan de woorden van onze Heiland dat er zware tijden aanstaande zijn.

Dirk van Genderen