Stel: wij zouden de opdracht krijgen Kanaän, het Beloofde Land, te verkennen, zoals eens de twaalf verspieders moesten doen. Wat zou dan onze conclusie zijn? Raken wij geïmponeerd door de grote reuzen en de sterke steden, of stellen wij ons vertrouwen op de Here God alleen?
Onze tijd schreeuwt om Jozua’s en Kalebs, om mensen die zich op God richten en het van Hem verwachten, net zoals eertijds deze beide mannen; die anderen in het Beloofde Land kunnen brengen.
Een kleine twee jaar nadat het volk Israël uit Egypte is getrokken, staan ze voor de grenzen van het Beloofde Land. Mozes zendt twaalf verspieders vooruit om het land te verkennen. Als ze na veertig dagen terugkomen, blijkt dat tien van hen zo onder de indruk zijn van de kracht en de macht van de inwoners van het land, dat ze doodsbang zijn geworden. ‘Wij kunnen tegen dat volk niet optrekken, want het is sterker dan wij. En zij lieten een kwaad gerucht uitgaan bij de Israëlieten over het land dat zij verkend hadden’ (Numeri 13:28 en 29).
Heel het volk is zo onder de indruk van deze woorden, dat het de hele nacht luid jammert (Numeri 14:1). Ze komen in opstand tegen Mozes en Aäron, waarop beiden zich op hun aangezicht ter aarde werpen om tot de Here te bidden voor het volk.
Jozua en Kaleb doen nog een uiterste poging om het volk op andere gedachten te brengen. Ze scheuren hun kleren en zeggen: ‘Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een bijzonder goed land. Als de HERE ons genegen is, zal Hij ons in dat land brengen en zal Hij het ons geven, een land dat overvloeit van melk en honing. Alleen, kom tegen de HERE niet in opstand, en u, wees niet bevreesd voor de bevolking van het land, want zij zijn ons tot voedsel, hun schaduw is van hen geweken, en de HERE is met ons. Wees niet bevreesd voor hen!’ (vers 6 tot 9).
Wat een Godsvertrouwen! Om stil van te worden. Jozua en Kaleb zijn diep doordrongen van Gods almacht. Een les voor ons, trouwens. Daarop dreigt het hele volk hen te stenigen.
Maar dan grijpt de Here in. Vers 10: ‘Dan verschijnt de heerlijkheid van de HERE in de tent van ontmoeting, voor al de Israëlieten.’
Dan klinkt de stem van de Here tot Mozes: ‘Hoelang zal dit volk Mij nog verwerpen? En hoelang zullen zij niet in Mij geloven, ondanks al de tekenen die Ik in het midden van hen gedaan heb? Ik zal het met de pest treffen en Ik zal het verstoten, en Ik zal u tot een groter en machtiger volk maken dan dit is’ (vers 11 en 12).
Indrukwekkend zijn de woorden die Mozes vervolgens spreekt tot de Here: ‘Dan zullen de Egyptenaren het horen; immers, U hebt door Uw kracht dit volk uit hun midden geleid. Zij zullen het zeggen tegen de inwoners van dit land, die gehoord hebben dat U, HERE, in het midden van dit volk bent, dat U oog in oog gezien wordt, HERE, en dat Uw wolk boven hen staat, en dat U overdag in een wolkkolom voor hen uit gaat en ‘s nachts in een vuurkolom.
Zou U dit volk als één man doden, dan zullen de volken die bij geruchte van U gehoord hebben, zeggen: Omdat de HERE dit volk niet in het land kon brengen dat Hij hun gezworen had, daarom heeft Hij hen in de woestijn afgeslacht. Nu dan, laat toch de kracht van de Here groot worden, zoals U gesproken hebt:
De HERE is geduldig en rijk aan goedertierenheid, Hij vergeeft de ongerechtigheid en de overtreding, Hij houdt de schuldige zeker niet voor onschuldig en vergeldt de ongerechtigheid van de vaderen aan de kinderen, tot in het derde en het vierde geslacht. Vergeef toch de ongerechtigheid van dit volk, overeenkomstig de grootheid van Uw goedertierenheid, en zoals U dit volk vergeven hebt, vanaf Egypte tot hier toe’ (vers 13-19).
De Here spaart daarop het volk, maar Zijn straf is niet gering. Veertig jaar lang – één jaar voor elke dag dat de verspieders in het land waren – zullen ze door de woestijn zwerven voordat ze definitief het land mogen binnen gaan. En alle volwassenen, op de twee gelovige verspieders Jozua en Kaleb na, zullen in de woestijn sterven, omdat ze niet op de Here vertrouwden.
Hoe zouden wij reageren, als wij verspieders zouden zijn? Misschien zeggen wij wat al te gemakkelijk dat wij waarschijnlijk ook zo zouden reageren als die tien verspieders. Maar vermoedelijk is dat wel kenmerkend voor een aanzienlijk deel van de mensen die zich christen noemen, van de kerk vandaag.
Ik hoop en bid dat u zich bij Jozua en Kaleb zou hebben gevoegd. Wat was hun geheim? Een tipje van de sluier wordt opgelicht in Exodus 33:11, waar we lezen dat Jozua niet week uit de tent der samenkomst. Omdat God Zich na de afgoderij van het volk met het gouden kalf (tijdelijk) had teruggetrokken uit het midden van het volk, was die tent de plaats waar het volk God kon ontmoeten. Voortdurend was Jozua bij de Here God. Dat was zijn geheim. Hij leefde met Hem!
Om een Jozua of Kaleb te kunnen zijn, moeten we dat geheim kennen. Een leven met God, voortdurend in Zijn nabijheid. Wie zo’n leven kent, wie de Here Jezus kent, en zich laat leiden door Zijn Woord en Zijn Geest, zal door Gods genade kunnen reageren als een Jozua en Kaleb.
Omdat te weinig verspieders dit geheim van Jozua kenden, kon het volk het land Kanaän niet binnengaan, het land dat vloeit van melk en honing. Moeten wij niet eerlijk erkennen dat een aanzienlijk deel van de mensen die zich christen noemt, geestelijk gezien altijd maar in de woestijn blijft rondtrekken en misschien nog wel in Egypte leeft?
Toch is het land dat vloeit van melk en honing nu al beschikbaar. God wil ook nu Jozua’s en Kalebs gebruiken om ons er te brengen. Mensen die hun vertrouwen op de Here Jezus hebben leren stellen in alle omstandigheden en anderen naar Hem toe leiden, zoals ooit Mozes deed: ‘Mozes leidde het volk God tegemoet’ (Exodus 19:17).
Dirk van Genderen