In veel christelijke kerken en gemeenten, die zich Bijbelgetrouw noemen, wordt vaak – terecht – grote nadruk gelegd op het geestelijke heil. Het gaat erom dat mensen de Here Jezus kennen als hun Heiland en Verlosser, hun Koning en Here.
Maar soms wordt vergeten dat er mensen om ons heen in nood zijn, hulpbehoevend, arm, zwak. We sluiten onze ogen en ons hart voor hen, kijken de andere kant op. We kennen het Bijbelse verhaal over de barmhartige Samaritaan, maar zijn we zelf wel zo’n barmhartige Samaritaan?
Wat zijn we toch vaak op onszelf gericht. Als het ons maar goed gaat. We maken ons al grote zorgen als we denken dat onze inkomsten er misschien er paar procent op achteruit gaan.
Tegelijkertijd zijn er veel mensen om ons heen – onder wie ook gelovigen – die nauwelijks of helemaal niet rond kunnen komen. Die ’s avonds niet weten wat ze hun kinderen de volgende dag voor moeten zetten.
Ik kan me nog herinneren dat ik eens bij een gezin kwam waar echte armoede heerste. Het was een groot gezin. De moeder vertelde dat ze ’s avonds soms niet wist wat ze haar kinderen de volgende dag aan eten voor moest zetten, omdat ze geen geld meer had om nog eten te kopen. Voor ze gingen slapen, gingen ze op de knieën en legden de situatie voor aan de Here, in het vertrouwen dat Hij zou zorgen.
Het ontroert mij nog als ik aan dat gesprek terugdenk. ‘Toen ik de volgende morgen opstond en de gordijnen opendeed, zag ik een grote zak voor de deur staan. De Here had voor ons gezorgd, er zal allemaal voedsel in.’
Armoede komt ook in Nederland voor. Vergis u maar niet. Ook in onze kerken en gemeenten. Hebben wij oog voor hen die in nood zijn? Ik vrees van niet of onvoldoende. Weten degenen, die verantwoordelijk zijn voor de hulpverlening, wie in de gemeente financieel in de problemen zit?
De meeste mensen zullen er zich voor schamen en vragen niet zomaar om hulp. Daarom is het belangrijk om de mensen te kennen en er zo nodig naar te informeren en er in ieder geval voor te zorgen dat er geen hoge drempels voor mensen zijn om aan te kloppen om hulp.
Ik hoorde van een groep christenen die zich door de Here geleid wisten om tijdens de afgelopen kerstdagen een speciaal pakket te schenken aan bewoners van een bejaardentehuis. Die mensen waren zeer verrast toen ze die pakketten persoonlijk kregen aangeboden. Sommigen waren zo geraakt door de vrijgevigheid van deze christenen en door de boodschap van het Evangelie, dat ze tot geloof zijn gekomen. Wat een wonder van genade!
Ik denk aan wat we lezen in 1 Johannes 3:17: ‘Wie dan de goederen van de wereld heeft, en zijn broeder gebrek ziet lijden, maar zijn hart voor hem toesluit, hoe kan de liefde van God in hem blijven?’
Er zijn gelovigen die het goed hebben, die overvloed hebben. Wanneer zo iemand ziet dat een medegelovige – daar duidt het woord broeder op – gebrek lijdt, maar zijn hart toesluit, niets doet, niets geeft, hoe kan dan de liefde van God in hem blijven?
Jesaja 58:10 en 11 zegt: ‘Als u uw hart opent voor de hongerigen, en de verdrukte ziel verzadigt, dan zal uw licht in de duisternis opgaan, en uw donkerheid als de middag zijn.
En de HERE zal u voortdurend leiden, Hij zal uw ziel in dorre streken verzadigen, uw beenderen kracht geven; u zult zijn als een bevloeide tuin, als een bron waarvan het water nooit ontbreekt.’
Wie mededeelzaam is, gedreven door Gods liefde, zal door de Here gezegend worden. Handelingen 20:35 zegt: ‘Het is zaliger te geven dan te ontvangen.’
Ook Mattheus 25:31-46 spreekt voor zich: ‘En de Koning zal hun antwoorden: Wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid.
En voor Hem zullen al de volken bijeengebracht worden, en Hij zal ze van elkaar scheiden zoals de herder de schapen van de bokken scheidt.
En Hij zal de schapen aan Zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan Zijn linkerhand.
Dan zal de Koning zeggen tegen hen die aan Zijn rechterhand zijn: Kom, gezegenden van Mijn Vader, beërf het Koninkrijk dat voor u bestemd is vanaf de grondlegging van de wereld.
Want Ik had honger en u hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en u hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en u hebt Mij gastvrij onthaald.
Ik was naakt en u hebt Mij gekleed; Ik ben ziek geweest en u hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en u bent bij Mij gekomen.
Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden: Here, wanneer hebben wij U hongerig gezien en te eten gegeven? Of dorstig en te drinken gegeven?
Wanneer hebben wij U als een vreemdeling gezien en gastvrij onthaald, of naakt en hebben U gekleed?
Wanneer hebben wij U ziek gezien of in de gevangenis en zijn bij U gekomen?
Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor een van deze geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan.
Dan zal Hij ook zeggen tegen hen die aan de linkerhand zijn: Ga weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bestemd is.
Want Ik ben hongerig geweest en u hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en u hebt Mij niet te drinken gegeven;
Ik was een vreemdeling en u hebt Mij niet gastvrij onthaald; naakt, en u hebt Mij niet gekleed; ziek en in de gevangenis, en u hebt Mij niet bezocht.
Dan zullen ook dezen Hem antwoorden: Here, wanneer hebben wij U hongerig gezien of dorstig of als een vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis, en hebben U niet gediend?
Dan zal Hij hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor een van deze geringsten niet gedaan hebt, hebt u het ook niet voor Mij gedaan.
En dezen zullen gaan in de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.’
Dit zijn ernstige woorden. Het gaat er bij het eindoordeel om wat wij gedaan hebben voor de geringste broeders van de Koning, de Here Jezus. Sommigen stellen dat het hier om het Joodse volk gaat. Toch denk ik niet dat dit de betekenis van deze woorden is.
Zowel ‘broeder’ (Mattheus 12:48-49) als ‘kleinste’ of ‘geringste’ (o.a. Mattheus 11:25 en 18:6, 10, 14) geeft duidelijk aan dat de Here Jezus Zijn discipelen bedoelt, de gelovigen.
Het is een duidelijke lijn in de Bijbel, dat we worden opgeroepen en aangespoord om onze goederen/bezittingen niet alleen voor onszelf te houden, maar ze ook in te zetten voor mensen die onze hulp nodig hebben, allereerst voor medegelovigen, volgelingen van de Here Jezus.
Dat blijkt duidelijk uit de geciteerde Bijbelgedeelten. Ter afsluiting nog een tekst uit Galaten. ‘Laten wij dus, terwijl wij gelegenheid hebben, goeddoen aan allen, maar vooral aan de huisgenoten van het geloof’ (Galaten 6:10).
Dirk van Genderen