Wij belijden dat God machtig is, dat voor de Heere niets te wonderlijk is, maar geloven we het eigenlijk wel? ‘Ja,’ zeggen we dan, ‘in het Nieuwe Testament, in het boek Handelingen, zien we God aan het werk, maar daarna is het daadkrachtig ingrijpen van God minder geworden. Het gebeurt nog wel op de zendingsvelden, maar hier toch niet…’ Als we zo denken, kleineren we God.
De geschiedenis van Paulus en Silas in de gevangenis van Filippi (Handelingen 16) kwam mij in gedachten. Paulus was nog maar net in Europa aangekomen, nadat hij, Silas en Lucas gehoor gaven aan de roep van een Macedonisch man in een visioen, die uitriep: ‘Kom over naar Macedonië en help ons!’
De eerste stad waar ze aankwamen, was Filippi. Daar gingen ze op de sabbat naar de rivier, waar het gebed plaatsvond. Zoals gewoonlijk ging Paulus eerst op zoek naar Joden. In elke stad waar hij kwam, bracht hij eerst het Evangelie aan de Joodse gemeenschap, maar hier treft hij slechts een aantal vrouwen aan op de gebedsplaats. Voor een officiële Joodse eredienst was een minimale aanwezigheid van tien Joodse mannen vereist, maar er niet één man. Wellicht was er in Filippi slechts een heel kleine Joodse gemeenschap.
Dan komt er een vrouw tot geloof, de eerste gelovige in Europa. Het is Lydia. ‘De Heere opende haar hart zodat zij acht gaf op wat door Paulus gesproken werd’ (Handelingen 16:14). Ze wordt gedoopt, evenals haar huisgenoten. Wat een wonderlijke zegen van de Heere, in Macedonië.
Direct nadat Gods werk zo zichtbaar is geworden in de bekering van Lydia, komt de satan in actie om Gods werk kapot te maken. Wanneer Paulus, Silas en Lucas weer naar de gebedsplaats gaan, worden ze gevolgd door een slavin, een meisje met een waarzeggende geest, met de geest Python, zoals de grondtekst aangeeft. Dit meisje, dat over occulte vermogens beschikt, wordt uitgebuit door haar eigenaars.
Dit meisje roept de zendelingen voortdurend na. Het is opmerkelijk dat ze de waarheid spreekt. De satan weet precies wie deze zendelingen zijn en wat ze komen doen. Maar Paulus ergert zich eraan en weet dat de satan door haar heen spreekt.
Wanneer Paulus belaagd wordt door de satan, via het meisje met de waarzeggende geest, gebiedt hij die boze geest uit haar te verdwijnen: ‘Ik gebied u in de Naam van Jezus Christus uit haar weg te gaan.’
Met volmacht en autoriteit – in de Naam van Jezus Christus – spreekt hij deze woorden uit. ‘En hij (die geest in haar) ging op hetzelfde moment weg,’ zegt vers 18. Onmiddellijk, direct. Wat een overwinning van de Heere Jezus.
Paulus is niet bang. Hij zal beseft hebben dat de meesters, de eigenaars van dit meisje, woedend zijn, omdat zij haar inkomsten nu kwijt zijn, nu ze niet meer kan waarzeggen.
Paulus en Silas – Lucas is er inmiddels niet meer bij – worden naar de markt gesleurd, waar ze beschuldigd worden van oproer. Het hele gebeuren heeft een sterk anti-Joods karakter.
De magistraten (degenen die recht spreken) laten hen geselen en in de gevangenis gooien, in de best beveiligde cel.
Ziet u ze zitten in de gevangenis? Met hun voeten vastgeketend in een zwaar blok? Het is middernacht, aardedonker. Het lijkt dat satan gewonnen heeft. Maar God is bij hen. De Heilige Geest woont in hen. Satan beeft, want hij weet dat God machtiger is dan hij.
En wat doen Paulus en Silas? Ze gaan bidden en zingen. Lofzangen tot God. Ze zingen tot Gods eer, ze bezingen Hem. Ze doen het niet zachtjes – stel je voor dat de anderen het horen – ze zingen zo luid dat ook de andere gevangenen het horen.
Paulus en Silas schamen zich niet voor het Evangelie van de Heere Jezus. Iedereen mag het weten dat zij dienaars van de allerhoogste God zijn.
Dan begint de aarde opeens te schudden. Het is alsof God antwoordt op de lofzangen van Paulus en Silas. Je leest vaker in de Bijbel over zulk soort gebeurtenissen. Toen de Israëlieten een lofprijzing tot God aanhieven, vielen de muren van Jericho. De vijanden van koning Josafat werden verslagen toen Israel God loofde.
De gevangenis stort in elkaar, de deuren vallen open en de boeien schieten los. Alle gevangenen zijn vrij. De cipier, die ook wakker wordt van de aardbeving, is radeloos als hij ziet wat er gebeurd is. Hij pakt een zwaard en wil zichzelf doden.
Maar Paulus kan dat voorkomen. Hij roept: ‘Doe uzelf geen kwaad, wij zijn allen hier’ (vers 28). De cipier valt bevend voor Paulus en Silas neer en roept: ‘Heren, wat moet ik doen om zalig, om gered te worden?’
Hij zal beseft hebben dat de aardbeving een direct gevolg is van de mishandeling de dag ervoor van Paulus en Silas. En wellicht heeft hij iets gehoord van de prediking van Paulus. Anders zou hij deze vraag niet hebben gesteld.
Het antwoord van Paulus is klaar en helder: ‘Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden, u en uw huis’ (vers 30). Paulus krijgt alle gelegenheid om het Evangelie te verkondigen. Angst dat hij misschien weer opgepakt zal worden, heeft hij niet. Hij weet dat God aan het werk is. De Heilige Geest opent de harten van de aanwezigen voor het Evangelie.
De gevangenbewaarder komt tot geloof en wordt direct gedoopt, evenals de zijnen. En hij verheugt zich erover dat hij met al zijn huisgenoten tot geloof in God is gekomen. Ze hebben allen hun vertrouwen op de Heere Jezus gesteld.
Wat een zegen op de verkondiging van het Evangelie in Europa. Omdat Paulus en Silas zich door God lieten riepen om naar Macedonië te gaan. Omdat ze hun leven over hadden voor de Naam van onze Heere Jezus Christus (Handelingen 15:26).
De satan kan tekeer gaan, de machten van de hel kunnen razen, maar de Heere heeft alle macht. Vertrouw op Hem, Hij is overwinnaar en in alles zijn we meer dan overwinnaars door Hem, Die ons heeft liefgehad (Romeinen 8:37).’
‘Heere, schenk ons de vrijmoedigheid, die ook Paulus had ontvangen, om zonder schaamte het Evangelie te verkondigen en zo nodig, in Uw kracht, de satan te gebieden te verdwijnen.’
Dirk van Genderen