Aardse banken kunnen omvallen en in de financiële problemen komen. Banken moeten worden gered van de ondergang. Maar de hemelse bank zal nooit in de problemen komen. Het tegoed wat de Heere daar op onze rekening bijschrijft, zal gegarandeerd worden uitbetaald.
Onlangs las ik Filippenzen 4, waar Paulus de Filippenzen prijst vanwege hun vrijgevigheid aan hem. Af en toe ontvangt hij financiële ondersteuning vanuit Filippi. Paulus was als het ware hun ‘werker in het Evangelie’, die ze (voor een deel) onderhielden.
Paulus weet wat het is om gebrek te lijden, hij weet ook wat het is om overvloed te hebben, schrijft hij in vers 12. Elders lezen we dat Paulus ook regelmatig zelf werkte, naast zijn arbeid voor het Evangelie, om te voorzien in zijn eigen levensonderhoud.
Soms deed hij dit om een voorbeeld te stellen voor die andere gemeenten, zoals in Thessalonica, om hen aan te sporen in hun eigen onderhoud te voorzien (2 Thessalonicenzen 3:11).
In Korinthe vroeg hij geen ondersteuning, om geen belemmering op te werpen voor het Evangelie (1 Korinthe 9:12). Toch was het kennelijk niet voldoende, wat hij daarmee verdiende.
Paulus is geen super-christen, die even laat zien dat hij trouw bleef aan de Heere, ondanks de perioden van gebrek en tekorten. Zijn geheim was Christus. In vers 13 getuigt hij: ‘Alle dingen zijn mij mogelijk door Christus, Die mij kracht geeft.’ Van Hem ontvangt hij zijn kracht, in tijden van tekorten en in tijden voor voorspoed. O, wat een troost voor ons! Zo wil de Heere ook voor ons zorgen. Als we overvloed hebben, maar ook als we gebrek hebben.
Ik weet dat er lezers zijn die financieel nauwelijks kunnen rondkomen. Staan we ervoor open dat de Heere sommigen van ons wil gebruiken om in de noden van anderen te voorzien?
Het gaat niet om de hoeveelheid die we geven, maar om het hart. De Heere Jezus zag een arme weduwe die twee muntjes in de schatkist bij de tempel wierp (Lukas 12:41-43). In waarde was het veel minder dan wat de rijken erin wierpen, maar in de ogen van de Heere Jezus was het veel meer. Het was het laatste wat ze had.
Paulus bedankt de Filippenzen voor hun giften, jazeker, maar allereerst bedankt hij de Heere daarvoor. In vers 10 merkt hij op: ‘Ik ben zeer verblijd geweest in de Heere dat uw denken aan mij eindelijk weer is opgebloeid.’ Kennelijk waren ze enige tijd niet in de gelegenheid geweest om hem te ondersteunen, maar nu had hij weer een gift van hen ontvangen.
‘U hebt er goed aan gedaan,’ schrijft hij in vers 14. En in vers 18: ‘Ik heb alles ontvangen en ik heb overvloed; ik ben geheel voorzien, nu ik door middel van Epafroditus ontvangen heb wat door u gezonden was.’
In vers 17 schrijft Paulus: ‘Niet dat ik de gave zoek, maar ik zoek de vrucht die op uw rekening toeneemt.’
Wat een les is dit ook voor ons. Het gaat Paulus niet in de eerste plaats om de gift die hij ontvangen heeft, hoe dankbaar hij daar ook voor is. Het gaat hem veel meer om de gevers, om de geestelijke vrucht, die ze erdoor ontvangen.
De Bijbel zegt dat het zaliger is te geven dan te ontvangen. De zegen, de rente, zal op hun rekening worden bijgeschreven. Het is de vrucht die op hun rekening toeneemt. We hebben als het ware een spaarrekening in de hemel, bij de hemelse bank. De Heere ziet het als we geven aan werkers en werk in Zijn Koninkrijk en Hij beloont dat. Het is pure genade van Hem! Op grond van Zijn volbrachte werk aan het kruis!
Bij aarde banken kan de winst opeens verdampen. Banken kunnen omvallen, in een financiële crisis terecht komen. De hemelse bank valt nooit om. 2 Korinthe 9:6 en 7 zegt: ‘Wie karig zaait, zal ook karig oogsten; en wie zegenrijk zaait, zal ook zegenrijk oogsten. Laat ieder doen zoals hij in zijn hart voorgenomen heeft, niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief.’
Prachtig is ook dat in vers 18 de gift van de Filippenzen aan Paulus wordt omschreven als een aangename geur, een welgevallig offer, welbehaaglijk voor God.
De Heere heeft er een welgevallen aan als we aan Hem geven. Het is als een aangename geur voor Hem. Je kunt het ook lezen als een ‘lieflijke geur voor de Heere’.
Dat komen we ook tegen in het Oude Testament, als de offers worden gebracht. De Heere verheugde Zich daarover. Het was Hem welgevallig, het was een aangename, een lieflijke geur voor Hem. Zo verheugt Hij Zich ook over wat we geven aan Hem, voor het werk van het Evangelie, en de werkers in het Koninkrijk. De Filippenzen geven een gift aan Paulus, maar ten diepste geven ze hun gift aan de Heere Zelf.
In Efeze 5:2 wordt deze uitdrukking – een aangename geur voor God – gebruikt voor het offer van Christus aan het kruis: ‘…en wandel in de liefde, zoals ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelf voor ons heeft overgegeven als een offergave en slachtoffer, tot een aangename geur voor God.’
Dan volgt er in vers 19 nog een heerlijke belofte voor de Filippenzen, vanwege de gift die ze Paulus geschonken hebben: ‘Maar mijn God zal u, overeenkomstig Zijn rijkdom, voorzien van alles wat u nodig hebt, in heerlijkheid, door Christus Jezus.’
Paulus zegt hier: jullie hebben in mijn behoefte voorzien, nu zal mijn God jullie in elke behoefte voorzien, naar Zijn heerlijkheid, door Christus Jezus. Wat ze nodig hebben, zal de Heere hun geven. Niet misschien, maar zeker! Geen twijfel mogelijk.
De Heere wordt van het geven niet armer. Hij is onmetelijk rijk. Van Hem is al het goud en het zilver, het vee op duizend bergen. Zijn rijkdom in heerlijkheid is zichtbaar in Christus.
Paulus besluit met een lofprijzing en geeft God de eer, in vers 20: ‘Onze God en Vader nu zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.’ Wat een geweldige lofprijzing! Wat een uiting van blijdschap.
Hem komt toe alle eer, lof, aanbidding en dankzegging. Het woordje ‘zij’ staat er eigenlijk niet. Dat maakt het nog sterker! Onze God en Vader nu de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.’
Dirk van Genderen