Toen de Holocaust losbarstte, telde Europa meer dan 100.000 Messiasbelijdende Joden

Afgelopen zondag werd op tal van plaatsen wereldwijd de Holocaust herdacht. Terwijl ik daarover nadacht en erover las, kwam ik een artikel tegen over de Joodse zendeling/evangelist Jakob Jocz. In de jaren voorafgaande aan de Holocaust bracht hij het Evangelie aan zijn volksgenoten in Europa, met name in Polen. Velen kwamen tot geloof in de Heere Jezus, Yeshua. Het viel hem op dat er een grote openheid was voor het Evangelie. Hij spreekt zelfs over minstens 100.000 Joodse mensen in Europa die in die tijd in Yeshua geloofden.


Jakob Jocz; hieronder één van zijn boeken.

Tijdens de indrukwekkende herdenkingen van de Holocaust waren er bijdragen van Joodse mensen die op wonderlijke wijze de Holocaust hadden overleefd. Zo’n overlevende was ook Jakob Jocz, een derde generatie volgelingen van de Heere Jezus uit Litouwen. Hij werd in de jaren dertig van de vorige eeuw evangelist onder de Joden in Polen, verbonden aan CMJ (Church Ministry among Jewish people).

Dit was een in Engeland gevestigde internationale organisatie, die in de jaren dertig van de vorige eeuw veel zegen zag op het werk onder Joden in Europa en Noord-Afrika, om hen te bereiken met het Evangelie.
De openheid onder Joden voor het Evangelie was in die tijd zo groot dat Martin Parsons, de leider van de CMJ-afdeling in Warschau, vroeg om 700 nieuwe werkers, in plaats van de tien die hem werden aangeboden.

In Birkenhead, vlakbij Liverpool, trainde Jocz enige tijd nieuwe medewerkers. Nadat hij weer was teruggekeerd naar Polen schreef hij: ‘Ondanks het antisemitisme en ondanks de haat tegen de Joden, is er onder hen een groot verlangen om over het Evangelie te horen. Terwijl het kruis hier wordt veranderd in de swastika (hakenkruis), stromen Joodse mannen en vrouwen de hallen binnen om te horen en te leren over de wonderlijke Redder.’

In mei 1939 ontving hij een dringend verzoek om naar Engeland te komen ter vervanging van de hoofdspreker op de jaarlijkse zomerconferentie van CMJ.
Dat werd zijn wonderlijke redding. Veel familieleden stierven kort daarna in de handen van de nazi’s.
Jakobs vader Bazyli werd verraden aan de Gestapo en door hen doodgeschoten. Johanan Don, zijn opa, was melkboer. Als eerste in de familie leerde hij de Heere Jezus kennen toen hij hulp zocht voor zijn tienerdochter Hannah, de moeder van Jakob. De dokter was een gelovige, die Johanan een Hebreeuws Nieuwe Testament gaf. Hij kwam door het lezen daarvan tot geloof en overleed al snel daarna.

Johanans vrouw Sarah, die nu weduwe was geworden, nam korte tijd later een kostganger in huis: de jonge rabbijnse student Bazyli Jocz. Toen hij Jesaja 53 las, vroeg hij aan zijn leraar: ‘Over wie spreekt de profeet?’ Maar die leraar was geen evangelist. Hij aaide hem over zijn hoofd en noemde hem ‘een verfoeilijke heiden die een dwaze vraag stelde’.
Maar Bazyli wilde absoluut zeker weten over wie de profeet sprak. Dus ging hij naar dezelfde dokter die Johanan op het juiste spoor had gezet. Die dokter vertelde hem dat het in Jesaja 53 over de Messias ging, Jezus, Yeshua, waarna ook Bazyli tot geloof kwam. Al eerder dan zijn zoon Jakob was ook hij al actief voor CMJ, om het Evangelie door te geven aan Joodse mensen.

Bazyli trouwde met Hannah, de dochter van Johanan en Sarah, en in 1906 werd Jakob geboren. Jakob werd later een bekende evangelist en theoloog, die de noodzaak benadrukte om het Evangelie aan de Joden te verkondigen.
Toen het Derde Rijk onder Hitler Europa bestormde, schreef hij een boekje waarin hij de kerken opriep zich uit te spreken tegen de vervolging van zijn Joodse volk. Hij vroeg speciale aandacht voor de onverschilligheid in de kerk over zending onder hen. Meer nog: Hij riep de kerk op zich de woorden uit Romeinen 1:16 te herinneren, dat het Evangelie van Christus eerst voor de Jood is…

Kritisch was Jakob Jocz richting het rabbijnse judaïsme. Door de Thora tot een religie te maken, roof je het leven eruit, vond hij. Verder wees hij erop dat na de verwoesting van de tempel in het jaar 70, waarna het niet langer mogelijk was offers te brengen, alle nadruk in het judaïsme was komen te liggen op de studie van de wet. Terwijl de wet juist verankerd is in het feit dat er zonder het vergieten van bloed geen vergeving van zonden is (Leviticus 17:11).

Met pijn in zijn hart constateerde hij dat ze juist het offer dat gebracht was door de Heere Jezus niet accepteerden. Hij vond dat de vroege kerk veel dichter bij het hart van het Oude Testament leefde dan het rabbijnse judaïsme in zijn dagen. En hij spoorde Joodse gelovigen aan om hun profetische roeping te vervullen door het Evangelie aan alle volken te brengen.

Mede door Jakobs inzet kwamen in de jaren dertig van de vorige eeuw heel veel Joden tot geloof in de Heere Jezus, Yeshua. Het gebeurde soms dat er zoveel Joodse mensen afkwamen op de kerken en de hallen waar Jocz en zijn medewerkers het Evangelie brachten, dat velen er niet eens in pasten en weer huiswaarts keerden. Het viel ook op dat de honger naar het Evangelie onder Joodse mensen veel groter was dan onder de Polen zelf.

Het aantal Joden dat in Yeshua geloofde, werd in 1939, bij het uitbreken van de oorlog, geschat op minimaal 100.000, met name in Oost-Europa. Velen van hen zullen het Leven-gevende Evangelie zeker gedeeld hebben met hun volksgenoten, zelfs in de concentratiekampen.

Als de kerk geen Evangelie voor de Joden heeft, zo geloofde Jakob Jocz, dan heeft de kerk ook geen Evangelie voor de wereld. Hij hield vast aan de absolute betrouwbaarheid van heel de Schrift en was duidelijk in zijn standpunten: ‘Toewijding aan Jezus Christus sluit universalisme uit’. Voor hem was er maar één weg tot God: door geloof in de Heere Jezus Christus, voor Jood en heiden. Hij leeft niet meer – hij overleed in 1983 – anders zou hij dit vandaag ook zeker tegen ons zeggen.

Dirk van Genderen
(Met dank aan Charles Gardner, Israel Today en Messianic Jewish History)