Geen tienden, maar alles…

Sommige predikers willen ons laten geloven dat we rijk door de Heere gezegend zullen worden als we maar trouw onze tienden geven. Velen doen dat ook, elke maand. Anderen voelen zich erdoor gemanipuleerd. De grote vraag is wat de Bijbel ons hierover zegt. Een zoektocht.

In Genesis 14 lezen we voor het eerst tienden. Nadat Abraham Lot had bevrijd en Kedor-Laomer en een aantal andere koningen had overwonnen, ontmoette hij Melchizedek, een priester van God. Melchizedek zegende Abraham en vervolgens schonk Abraham hem een tiende deel van de buit.
Sommigen baseren op dit gebeuren het geven van tienden. Ten onrechte, naar mijn mening. Je leest maar één keer dat Abraham een tiende geeft en niet van zijn inkomsten, maar van de buit.

In Genesis 28:22 klinken de woorden van Jakob: Van alles wat U mij geven zult, zal ik U zeker het tiende deel geven.
Je kunt je afvragen aan wie hij dat gegeven zal hebben. Er waren geen geestelijken, er was geen tempel. Misschien gaf hij het aan de armen en offerde hij een deel aan de Heere. Opmerkelijk is wel dat het hier niet om een gebod van God gaat, maar om een eed van Jakob aan de Heere. Evenmin kun je dus op deze tekst baseren dat je tienden aan de Heere moet geven.

In Deuteronomium 14:22-26 staat:
22 Van heel de opbrengst van uw zaad, wat het veld jaar op jaar voortbrengt, moet u getrouw het tiende deel geven.
23 Voor het aangezicht van de HEERE, uw God, op de plaats die Hij zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen, moet u de tienden van uw koren, van uw nieuwe wijn en van uw olie, en de eerstgeborenen van uw runderen en van uw kleinvee eten, om de HEERE, uw God, te leren vrezen, alle dagen.
24 Als de weg voor u te lang is, zodat u dat alles niet kunt meenemen, omdat de plaats die de HEERE, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te vestigen, te ver bij u vandaan is, dan moet u, wanneer de HEERE, uw God, u gezegend heeft,
25 het te gelde maken, het geld in een buidel meenemen en naar de plaats gaan die de HEERE, uw God, zal uitkiezen.
26 Daar moet u dat geld besteden aan alles wat uw ziel verlangt: runderen en kleinvee, wijn en sterke drank, ja, alles wat uw ziel maar wenst. Dan kunt u daar eten voor het aangezicht van de HEERE, uw God, en u verblijden, u en uw gezin.

Elke familie moest één keer per jaar naar de tempel in Jeruzalem. Dat was vaak een lange reis. Onderweg hadden ze ook voedsel en drinken nodig. In vers 24-26 wordt toestemming gegeven om een deel van die tien procent die ze af gaan staan, daarvoor te gebruiken. Ze aten en dronken dus van hun eigen tienden, zelfs wijn en sterke drank.

Deuteronomium 14:27-29:
27 Daarbij mag u de Leviet die binnen uw poorten is, niet in de steek laten. Hij heeft immers geen aandeel of erfelijk bezit samen met u.
28 Om de drie jaar moet u alle tienden van uw opbrengst van dat jaar brengen en opslaan binnen uw poorten.
29 Dan kan de Leviet komen – hij heeft immers geen aandeel of erfelijk bezit samen met u – en de vreemdeling, de wees en de weduwe die binnen uw poorten zijn, en kunnen zij eten en verzadigd worden; opdat de HEERE, uw God, u zegent in al het werk dat u doet.

Eén keer per drie jaar waren de tienden bestemd voor de plaatselijke levieten en voor de armen in hun stad, voor ondersteuning en opleiding. Dat derde jaar ging er dus niets van de tienden naar de tempel. Deuteronomium 26:12 schrijft dit eveneens voor.

In 2 Kronieken 31 lezen we dat onder Hizkia het volk de tienden bracht naar de priesters en de levieten, zodat die zich konden wijden aan de wet van de Heere.

Veel mensen die geloven dat het brengen van de tienden ook vandaag nog geldt voor de gelovigen uit de volken, wijzen op Maleachi 3: 8-11:
8 Zou een mens God beroven?
Werkelijk, u berooft Mij!
En dan zegt u: Waarvan beroven wij U?
Van de tienden en het hefoffer!
9 U bent door de vloek getroffen,
omdat u Mij berooft,
als volk in zijn geheel.
10 Breng al de tienden
naar het voorraadhuis, zodat er voedsel in Mijn huis is.
Beproef Mij toch hierin,
zegt de HEERE van de legermachten,
of Ik niet de vensters van de hemel voor u zal openen,
en zegen over u zal uitgieten, zodat er geen schuren genoeg zullen zijn.
11 Ik zal ter wille van u de kaalvreter bestraffen,
zodat hij de vrucht van de aardbodem bij u niet te gronde richt,
en de wijnstok op het veld bij u niet zonder vrucht zal blijven,
zegt de HEERE van de legermachten.

Wie het niet doet, zou God beroven. ‘Beproef de Heere maar, test het maar uit en u zult zien dat de Heere het zal zegenen.’

Is dit de betekenis van deze Bijbelverzen voor ons? Als u gaat lezen in Deuteronomium 12:28, Deuteronomium 28:1-6 en Leviticus 26 zult u zien dat de Heere het volk Israel Zijn zegen toezegt als ze Zijn wetten en geboden houden.
Wie deze weg gaat, stelt zich onder de wet. Dan moet je de hele wet gaan houden, maar door het houden van de wet kan geen mens gered worden.

We gaan naar het Nieuwe Testament. De enige keer dat de tienden ter sprake komen, is in Mattheus 23:23 en 24:
23 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u geeft tienden van de munt, de dille en de komijn, en u laat het belangrijkste van de Wet na: het recht, en de barmhartigheid en het geloof. Deze dingen zou men moeten doen en die andere dingen niet nalaten.
24 Blinde leiders, die de mug uitzift maar de kameel doorslikt.

De Heere Jezus noemt hier de Schriftgeleerden en de Farizeeën huichelaars. Zij geven hun tienden, terwijl ze het belangrijkste van de wet nalaten. Het zijn blinde leiders, wel muggenziften over het geven van tienden, maar het geloof, de barmhartigheid en het recht nalaten.

In de vroege Kerk was het zeker geen regel om tienden te geven. Dat ontstond pas aan het einde van de zesde eeuw. Nergens in het Nieuwe Testament lees je dat de gelovigen hun tienden gaven. Geen enkele apostel vraagt om de tienden.
Dit houdt niet in dat we niet zullen geven aan het werk in Gods Koninkrijk, integendeel. Daarover straks meer.

Heel bekend zijn de woorden in 2 Korinthe 9:6 en 7:
6 En dit zeg ik: Wie karig zaait, zal ook karig oogsten; en wie zegenrijk zaait, zal ook zegenrijk oogsten.
7 Laat ieder doen zoals hij in zijn hart voorgenomen heeft, niet met tegenzin of uit dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief.

Het gaat om de gesteldheid van ons hart in het geven. Geef niet met tegenzin.
Vers 7 zegt het zo mooi: God heeft de blijmoedige gever lief. Daar verheugt Hij Zich in.

Luister ook naar Spreuken 3:9 en 10:
9 Vereer de HEERE met je bezit,
met de eerstelingen van heel je opbrengst,
10 dan zullen je schuren gevuld worden met overvloed
en je perskuipen overlopen van nieuwe wijn.

Geef het beste aan de Heere. Daar zal Hij Zijn zegen over geven.

In 1 Korinthe 9:14 staat dat de Heere met het oog op hen die het Evangelie verkondigen, heeft opgedragen dat zij van het Evangelie leven. Toch zegt Paulus dan in het volgende vers: Ik heb hiervan echter geen gebruik gemaakt.
Hij had hier om de tienden kunnen vragen, maar hij doet het niet, opdat de Korintiërs niet zouden kunnen zeggen dat hij hun het Evangelie bracht om er zelf beter van te worden.

Toch werd hij wel financieel ondersteund, door de gemeente van Filippi. Filippenzen 4:16 zegt: ‘Want ook in Thessalonica hebt u mij een- en andermaal iets gestuurd voor wat ik nodig had.
Dat levert vrucht op, namelijk op uw rekening, uw hemelse rekening, zegt hij in het volgende vers. En daarna nog in vers 19: Mijn God zal u, overeenkomstig Zijn rijkdom, voorzien van alles wat u nodig hebt, in heerlijkheid, door Christus Jezus.

Het gaat er dus om dat we blijmoedig geven, en tegelijk niet bijhouden of we al tien procent hebben gegeven. Dat kan ook niet, als we Mattheus 6:1-4 serieus nemen.
1 Wees op uw hoede dat u uw liefdegave niet geeft in tegenwoordigheid van de mensen om door hen gezien te worden; anders hebt u geen loon bij uw Vader, Die in de hemelen is.
2 Wanneer u dan een liefdegave geeft, laat het niet voor u uitbazuinen, zoals de huichelaars in de synagogen en op de straten doen, opdat zij door de mensen geëerd zouden worden. Voorwaar, Ik zeg u: Zij hebben hun loon al.
3 Maar als u een liefdegave geeft, laat dan uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet,
4 zodat uw liefdegave in het verborgene zal zijn; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden.

Wie zijn linkerhand niet laat weten wat zijn rechterhand doet (vers 4), houdt ook niet bij hoever hij of zij al is.
1 Korintiërs 16: 1 en 2 wijst op het regelmatig geven naar vermogen:
1 Wat nu de inzameling voor de heiligen betreft, moet u het net zo doen als ik het aan de gemeenten in Galatië opgedragen heb.
2 Op elke eerste dag van de week moet ieder van u bij zichzelf iets opzij leggen om op te sparen wat in zijn vermogen is…

Het gaat niet om tien procent! Om hoeveel dan wel? Om alles! Honderd procent. Daar schrikt u misschien van. De Heere wil ons leren om alles, heel ons leven, onze tijd, onze bezittingen, alles aan Hem te geven. Alles is immers van Hem. Haggaï 2:9 zegt het zo: ‘Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, spreekt de HEERE van de legermachten.’
In Job 41:2 lezen we: ‘Wat onder heel de hemel is, is van Mij.’

Lucas 14:33 zegt: Zo kan dan ieder van u die niet alles wat hij heeft, achterlaat, geen discipel van Mij zijn.
Denk ook eens aan de ontmoeting van de Heere Jezus met die rijke jongeman. Deze man kwam bij de Heere Jezus en zei dat hij alle geboden onderhield. Zeker gaf hij ook zijn tienden. En wat zegt de Heere Jezus tegen hem als hij vraagt wat hij moet doen om het eeuwige leven te beërven? Verkoop al wat u hebt en deel het uit onder de armen en u zult een schat hebben in de hemel. En kom dan en volg Mij (Lucas 18:22).

Door tienden te geven, kun je die 90 procent voor jezelf houden. De Heere Jezus zegt echter: Verkoop alles wat u hebt. Laat het los. Geldzucht kan je afgod worden die je in zijn greep kan krijgen. ‘Want geldzucht is een wortel van alle kwaad. Door daarnaar te verlangen, zijn sommigen afgedwaald van het geloof, en hebben zich met vele smarten doorstoken'(1 Timotheüs 6:10).
Het zijn de welvaartspredikers die zeggen: ‘Zaai 10 procent van je inkomen in dit deel van Gods Koninkrijk. Het is als het ware Gods investeringsfonds. Het rendement zal groot zijn, Hij zal je rijk zegenen.’

Zo’n boodschap is manipulatie. Zo spreekt het Woord van God niet. Jazeker, Hij zegt Zijn zegen toe, maar dat is geen garantie voor voorspoed en welvaart. Maar wel de vrede van God, Zijn zegen, Zijn aanwezigheid, eeuwig leven. Dat is toch oneindig veel rijker!
‘Heere, hier is mijn leven, mijn alles, het is voor U. Leidt U me maar hoe ik om mag gaan met wat U hebt gegeven en leert U me hoe ik blijmoedig mag geven.’

Dirk van Genderen