Er moet mij iets van het hart, deze week. Iets waar ik steeds vaker tegenaan loop. Iets dat mij pijn doet. En ik vermoed dat die pijn ook in de hemel wordt gevoeld. Dat betreft de verschillen in opvattingen onder christenen. Verschillen van inzichten die dwars door kerken en gemeenten heen lopen. Soms dwars door gezinnen en huwelijken heen. Wat kunnen we onverdraagzaam zijn naar elkaar toe. Terwijl de Heere ons in Zijn Woord juist aanspoort om verdraagzaam te zijn en elkaar vurig lief te hebben.
Onlangs kwam ik in een christelijk tijdschrift de opmerking tegen dat sommige voorgangers uit de kring van dat tijdschrift in bepaalde kerken en gemeenten niet langer welkom zijn om voor te gaan in diensten. Omdat ze een – wat – andere visie hebben over de precieze gang van zaken in de eindtijd, of over de doop, of over Israel. En als je dan niet precies in het uitgestippelde straatje past, is het in sommige gemeenten over en uit. Datzelfde tijdschrift, waar die opmerking in stond, handelt trouwens zelf precies hetzelfde. Helaas.
Waarom zijn we toch zo bang voor (iets) andere opvattingen, zolang we dat maar doen bij een open Bijbel, en daarop aanspreekbaar zijn? In het diepe verlangen om het Woord van God na te spreken en ons – zo nodig – te laten corrigeren door het Woord, door de Geest en door elkaar. Wie voor honderd procent overtuigd is van zijn of haar eigen gelijk, staat niet meer open voor een mogelijke correctie of bijsturing door de Heere zelf.
Wat doen we elkaar toch aan. We wijzen soms wel heel gemakkelijk dierbare dienaren van God af omdat ze niet precies zo denken als wij. Maar wie is er voor 100 procent volmaakt in dit leven? In 1 Korinthe 13 lezen we dat ons kennen slechts ten dele is. Ooit zal onze kennis volmaakt zijn en velen doen alsof dat nu al zo is. Dat is hoogmoedig, terwijl de Heere ons juist oproep nederig en ootmoedig te zijn.
‘Nu immers kijken wij door middel van een spiegel in een raadsel,
maar dan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht.
Nu ken ik ten dele,
Maar dan zal ik kennen,
zoals ik zelf gekend ben’ (1 Korinthe 13:12).
We nemen elkaar zo snel en zo gemakkelijk de maat. Soms doen wij alsof wij God zijn, op onze troon zitten, en andere gelovigen langs onze meetlat leggen.
Er zijn toch grenzen, zult u reageren. Jazeker, maar wel de grenzen die Gods Woord aangeeft. Paulus zei tegen de Galaten:
‘Zelfs als wij, of een engel uit de hemel, u een evangelie zouden verkondigen, anders dan wat wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt’ (Galaten 1:8).
Nooit zullen we iets toe mogen voegen aan het Woord van God of ervan af mogen doen, zoals Openbaring 22 aangeeft. Daar mogen we elkaar op aanspreken. Binnen deze grenzen zijn echter verschillende interpretaties mogelijk. Laten we elkaar daar de ruimte voor geven en niet direct klaar staan met ons oordeel.
In Efeze 3:18 en 19 lezen we zo mooi:
‘…opdat u ten volle zou kunnen begrijpen, met alle heiligen, wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is,
en u de liefde van Christus zou kennen, die de kennis te boven gaat, opdat u vervuld zou worden tot heel de volheid van God.’
We hebben elkaar zo nodig als broeders en zusters. Uit ervaring weet ik hoe verrijkend het is om ook andere gezichtspunten te horen, nieuwe inzichten soms, iets meer van de hoogte te gaan zien, van de breedte, de lengte en de diepte van de liefde van Christus.
En zeker, ik begrijp ook wel dat je in een gemeente geen voorganger uitnodigt die opvattingen verkondigt die haaks staan op de boodschap die gebruikelijk is in die gemeente. Ondertussen is het goed om wel op de hoogte te zijn van de verschillende gezichtspunten die er bestaan, om het gesprek erover aan te gaan rond een open Bijbel.
Hier op aarde mogen we leren om met elkaar om te gaan, om mild te zijn naar die broeder of zuster die soms anders denkt dat wij het gewend zijn.
Deze week hoorde ik nog van iemand die op zondagmorgen als hij naar de dienst gaat, mensen, broeders en zusters tegenkomt, die naar een andere kerk gaan. Hij wordt dan niet gegroet, omdat die anderen vinden dat hij geestelijk dwaalt.
Hoe moet dat eenmaal gaan in de hemel? Als u door genade een kind van de Heere mag zijn, zult u eenmaal zij-aan-zij staan met die broeder of zuster die heel anders dacht over de doop, over de eindtijd, over de opname. Kunt u zich dat voorstellen? Nu geeft de Heere ons nog de gelegenheid om een beetje aardiger en milder te zijn naar die ander toe. ‘Heere, help mij, ik vind het soms zo moeilijk.’
Dirk van Genderen