Soms verbaas ik me over reacties die ik ontvang. Op commentaren, maar ook op preken en spreekbeurten. Het lijkt erop dat er mensen zijn die gespitst zijn op wat ze niet horen en niet lezen. Ik zeg dit in trouwens in alle liefde, ik betrap me er soms zelf ook op. Het gebeurde afgelopen week weer, in de reacties op mijn commentaar van vorige week. Ik zal proberen het concreet te maken. Niet om met de vinger te wijzen, maar misschien hebt u er iets aan.
Het duidelijkste wordt dit wanneer mensen schrijven of tegen mij zeggen dat ze de opname van de gemeente hebben gemist in mijn preek of in mijn commentaar.
Voor de duidelijkheid: Ik geloof in de opname, de Bijbel spreekt daar duidelijk over in 1 Thessalonicenzen 4. We zullen de Heere tegemoet gaan in de lucht. Maar als ik over een bepaald Bijbelgedeelte spreek, of erover schrijf, waarin het niet over de opname gaat, dan zijn er altijd wel weer mensen die aangeven dat ze de opname hebben gemist. ‘Dat is toch onze zalige hoop,’ geven ze vaak aan, ‘de grote verdrukking is niet voor ons.’
Sommige mensen willen dit in elke preek horen en in elk commentaar lezen. Maar dat is in de Bijbel toch ook niet zo? Dan gaan alle commentaren en alle preken op elkaar lijken.
De ene keer geeft de tekst er wel aanleiding toe, een andere keer niet. En onze hoop is toch niet de opname, maar onze hoop is toch de Heere Jezus?
Altijd zal Hij centraal moeten staan, dat zeker! En daar mag u mij op wijzen. In hele oude woorden zingt lied 478 uit de bundel van Johannes de Heer het zo mooi: ‘Eén Naam is onze hope’.
1 Eén naam is onze hope,
één grond heeft Christus’ Kerk,
zij rust in éénen doope,
en is Zijn scheppingswerk.
Om haar als bruid te werven,
kwam Hij ten hemel af,
Hij was ’t, die door Zijn sterven
aan haar het leven gaf.
2 Vergaard uit alle streken
in heel de wereld één,
werd dit haar zalig teeken,
dat allen is gemeen.
Eén bede vouwt de handen,
één zegen breekt het brood,
één vuurbaak staat te branden
in ’t duister van den dood.
3 Bij ’t bloedlicht der flambouwen,
in ’t heetste van den strijd,
wacht zij in stil vertrouwen
den vrede voor altijd,
tot eind’lijk voor haar oogen,
waarin ’t verlangen brandt,
het schouwspel komt getogen
der Kerke triumfant.
4 In haar drie-een’gen Heere
nog in haar aardschen strijd,
blijft zij met hen verkeeren,
wien ruste werd bereid.
Geef dat in Uw genade,
o God, ook eenmaal wij
langs Uwe lichte paden
gaan tot der zaal’gen rei!
Wat een mooie woorden, wat een diepe inhoud! En als dat verlangen naar onze Heiland in ons hart leeft, dan zien we uit naar Zijn komst op de wolken om voor altijd bij Hem te zijn. Ja, toch?
Ik droom ervan dat we elkaar als broeders en zusters accepteren en aanvaarden, samen, de ene die wel in de opname gelooft, samen met een ander die het allemaal niet zo precies weet. Dat geeft ook niet, als de Heere Jezus maar centraal staat in ons leven.
Hij, Die ons heeft bevrijd van onze zonden en schuld, Hem verwachten we met groot verlangen. Liever nog vandaag dan morgen. Om voor altijd bij Hem te zijn.
En tot die tijd mogen we getuige van Hem zijn en licht in de geestelijke duisternis verspreiden, om dwalende mensen bij de Heere Jezus te brengen.
Biddend strijden voor een wereld in doodsnood. Let op Oekraïne, let op Israel… ‘Heere, ontfermt U Zich over ons en over deze wereld.’
Ondertussen blijven we waakzaam en nuchter.
‘Wees dan waakzaam, want u weet niet op welk moment uw Heere komen zal.’ (Mattheus 24:42)
‘Weest ook u daarom bereid, want op een uur waarop u het niet zou denken, zal de Zoon des mensen komen.’ (Mattheus 24:44)
We letten op de tekenen van de tijden, die Zijn komst aankondigen.
‘Maar u, Daniël, houd deze woorden geheim en verzegel dit boek tot de tijd van het einde. Velen zullen het onderzoeken en de kennis zal toenemen.’ (Daniël 12:4)
‘Huichelaars! De aanblik van de lucht weet u wel te onderscheiden, en kunt u de tekenen van de tijd niet onderscheiden?’ (Mattheus 16:3)
En we laten ons niet in verwarring brengen, door wie dan ook, maar we blijven zien op de Heere Jezus.
‘Wij vragen u dringend, broeders, met betrekking tot de komst van onze Heere Jezus Christus en onze vereniging met Hem,
dat u niet snel aan het wankelen wordt gebracht of verschrikt, niet door een uiting van de geest, niet door een woord, en ook niet door een brief die van ons afkomstig zou zijn, alsof de dag van Christus al aangebroken zou zijn…’ (2 Thessalonicenzen 2:1 en 2)
En we roepen het samen uit: ‘Maranatha! Ja, kom, Heere Jezus.’ (Openbaring 22:17, 22)
Dirk van Genderen