We maken het allemaal wel eens mee. Crisissituaties in ons leven. Dat we niet meer weten hoe het moet. In je persoonlijke situatie. Het leven doet pijn. Door ziekte, het sterven van een geliefde, een crisis in je huwelijk of je relatie, onenigheid in de familie, spanningen op je werk, strijd in de kerk, een dreigende financiële situatie, psychische problemen… En je roept het misschien wel uit: ‘Heere God, grijp in, help me, ik red het niet meer…’ Hoe bevrijdend is dan, als je de Heere mag kennen, Psalm 91. Velen hebben dat al mogen ervaren, ook Mozes, vrijwel zeker de dichter van deze psalm. ‘Wie in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten, zal overnachten in de schaduw van de Almachtige’ (vers 1).
Wat een troostrijke woorden zijn dit! Ik hoop en bid dat u dit kent uit ervaring, schuilen bij de Heere, als alles op je afkomt, overnachten in de schaduw van de Almachtige, als tranen misschien wel uit je ogen stromen in de nacht.
Het woord zitten – is gezeten, vers 1 – betekent letterlijk zoiets als wonen. Wonen in de schuilplaats, de beschutting van de Allerhoogste, overnachten – of verblijven – in de schaduw van de Almachtige.
Schuilplaats wijst op ‘de geheime veilige plek’ bij de Heere. Daar mogen we wonen en blijven. Daar mogen we heenvluchten, voor veiligheid en bescherming.
Het is als het ware: ‘Leven in God’. Deuteronomium 33:26 en 27 spreken hier ook over, eveneens woorden van Mozes:
26. Niemand is er als God, Jesjurun!
Hij rijdt op de hemel om u te helpen,
en in Zijn majesteit op de wolken.
27. De eeuwige God is voor u een woning,
en onder u zijn eeuwige armen.
Ter verduidelijking: met Jesjurun in vers 26 wordt het volk Israel bedoeld. In dat woord klinkt iets door van Gods genegenheid voor Zijn volk.
Vers 27 zegt dat de eeuwige God voor ons een woning, een toevluchtsoord is, hetzelfde woord als in Psalm 91:1. God biedt niet alleen een veilige woning, Hij is de veilige woning. Hij bedekt ons met Zijn vleugels (Psalm 91:4), en daaronder bevinden zich Zijn eeuwige armen (Deuteronomium 33:27). Bij Hem zijn we volkomen veilig.
Bij de Heere zijn we veilig en geborgen, in leven en sterven. Als de stormen in de wereld en om ons heen woeden, mogen we schuilen bij Hem. Hij is Mijn toevlucht en mijn burcht, mijn God op Wie ik vertrouw (vers 2).
Hij wordt hier genoemd de Allerhoogste, de Almachtige, de HEERE (Jahweh) en God. Op Hem kunnen we aan, Hij wil ons overdekken, beschermen met Zijn vleugels, ook – misschien wel juist – in tijden van crisis.
Hoewel Psalm 91 de dichter niet vermeldt, is het aannemelijk dat ook deze Psalm van Mozes is, evenals Psalm 90, waarin zijn naam wel wordt vermeld: ‘Een gebed van Mozes, de man Gods’ (vers 1).
Het begin van Psalm 90 lijkt veel het begin van Psalm 91.
Psalm 90:1 zet in met de woorden: ‘Heere, U bent ons een toevlucht geweest, van generatie op generatie.’
Psalm 91:2 zegt: ‘Ik zeg tegen de HEERE: Mijn toevlucht en mijn burcht, mijn God, op Wie ik vertrouw.’
We mogen leren om te wonen in deze schuilplaats bij God. ‘Heere, Ik kom bij U, ik wil bij U blijven, altijd, in Uw nabijheid en in Uw tegenwoordigheid. Bij U schuil ik, als de stormen van het leven over me heen gaan, maar ook als ik Uw zegen mag ervaren, met dankbaarheid. Ik wil rusten onder Uw vleugels, gedragen door Uw eeuwige armen.’
Op deze plek bij de Heere mogen we uitademen en tot rust komen, in een wereld die vaak stress en onrust veroorzaakt.
Vers 9 van Psalm 91 geeft aan dat dit een keuze van ons vraagt, om te belijden en te erkennen: ‘U, HEERE, bent mijn toevlucht. De Allerhoogste hebt u tot uw woning gemaakt.’
Dit is: ons vertrouwen op de Heere Jezus stellen. Op Hem, Die, als we Hem mogen kennen, ons gekocht en betaald heeft met Zijn bloed.
Op Hem, Die heeft gezegd:
‘In het huis van Mijn Vader zijn veel woningen; als dat niet zo was, zou Ik het u gezegd hebben. Ik ga heen om een plaats voor u gereed te maken.
En als ik heengegaan ben en plaats voor u gereedgemaakt heb, kom Ik terug en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben’ (Johannes 14:2 en 3).
Veertig jaar trok het volk Israel door de woestijn. Ze woonden in tenten, maar hadden nog geen vaste en permanente verblijfplaats. Toch wijzen de geciteerde woorden van Mozes in Deuteronomium 33 erop dat God Zijn volk uitnodigde hun rust in Hem te zoeken en te vinden. Hun verlangen naar een veilige woning wilde Hij gebruiken om hen dichter bij Hem te brengen.
In de onveiligheid van de woestijn, in de wildernis, klonk de lokroep van God om te komen in Zijn veilige woning. Net zo wijst de Heere door deze woorden in Psalm 91 ons de weg om beschutting, veiligheid en bescherming bij Hem te zoeken en te vinden.
De Heere wil ons dit leren. En wacht er niet mee tot een echte crisissituatie, een hevige storm in uw leven. Leer te wonen, te leven, te verblijven in Hem, in Zijn schuilplaats. Zodat u weet waar u moet zijn.
Het doet misschien pijn om deze weg te gaan, we moeten alles loslaten en in Zijn hand geven. ‘Heere, ik weet het niet meer, ik heb er een puinhoop van gemaakt, ik ben wanhopig, ik neem met vreze en beven de toevlucht tot U. Maar wie tot Hem komt, zal Hij nooit te deur wijzen.
Bij Hem is er een veilig onderdak, zijn we nooit dakloos. We mogen bij Hem verblijven, en Hij in ons. Is het geen wonder?
In Johannes 17 bidt de Heere Jezus tot Zijn Vader, in het wondermooie Hogepriesterlijke gebed, in vers 21: ‘…opdat zij allen één zullen zijn, zoals U, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zullen zijn…’
In Hem zijn we veilig en geborgen. We hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Laat je dragen door Hem, om getroost te kunnen leven een eenmaal zalig te sterven, of Hem te ontmoeten bij Zijn komst.
Leven onder de schaduw van Zijn vleugels geeft geborgenheid, Zijn geborgenheid; vrede, Zijn vrede; genade, Zijn genade; vergeving, Zijn vergeving.
Als mensen je afwijzen, je bedreigen, als er nood is in je leven, vlucht naar Hem toe, in Zijn Schuilplaats. Vul je met Zijn woorden, laat je vervullen met Zijn Geest.
‘Heere, naar wie zouden we heengaan, U hebt woorden van eeuwig leven’ (Johannes 6:68).
Dirk van Genderen