Na ‘Zwarte Sabbat’: hoe nu verder in Israel?



‘Zwarte Sabbat’. Zo wordt in Israel 7 oktober genoemd, de dag waarop 1400 mensen op gruwelijke wijze werden vermoord door terroristen van Hamas. De grootste massaslachting van Joden op één dag sinds de Holocaust. Hamas ging nog veel duivelser te werk dan de Amalekieten ooit in 1 Samuel 30.
De Hamas terroristen hadden bodycams en mobiels bij zich, waarmee ze alles filmden. Die beelden zijn gevonden op hun gedode lichamen. De Israëlische regering heeft een deel van deze beelden laten zien aan een selecte groep journalisten, met het uitdrukkelijke verbod deze beelden buiten de zaal te vertonen. Het was verschrikkelijk voor deze journalisten. Ze huilden, kokhalsden, konden het niet meer aanzien, was na afloop te horen.

Het is volstrekt terecht dat Israel de terreurgroep Hamas voorgoed wil uitschakelen. Hamas wil Israel vernietigen, maar zaait ook dood en verderf in Gaza. Gazanen die naar het zuiden willen vluchten, die gehoor geven aan de oproepen van Israel, worden door Hamas tegengehouden, beschoten zelfs. Ze hebben hen nodig als menselijk schild.
En wat betreft de tekorten aan voedsel, water, medicijnen en brandstof in Gaza… Hamas heeft volop voorraad, volgens Israel minstens een half miljoen liter brandstof. Hamas geeft niets om Gaza, geeft niets om de Gazanen, het gaat hen om de vernietiging van Israel, om de oprichting van de islamitische staat Palestina.

Maar Israel wordt door de wereld steeds krachtiger opgeroepen om terughoudend te reageren op deze vreselijke terreurdaad. Pas op: maak zo weinig mogelijk burgerslachtoffers en toon menselijkheid door hulpgoederen toe te laten tot Gaza. Het zijn onmogelijke eisen. Want wie profiteert ervan? Hamas. En ondertussen wordt de dreiging van aanvallen op Israel door Hezbollah in Zuid-Libanon en Iran steeds reëler.

Wat moet, wat kan Israel doen? Het geven van militaire adviezen is niet mijn terrein. Ik wil een boodschap uit de Bijbel aanreiken, vanuit 1 Samuel 30.
Laten we kijken hoe David reageerde op de totale verwoesting van Ziklag. Hij had deze stad, die niet ver bij het huidige Gaza vandaag lag, van de Filistijnen gekregen. Het was zijn thuis geworden, hij woonde er, evenals zijn leger en hun families. Daar hadden ze hun huizen, bezittingen, gezinnen.

Op een dag kwam David met zijn mannen terug bij Ziklag. Vanuit de verte zagen de rookpluimen boven de stad. Toen ze er aankwamen, zagen ze dat de Amalekieten een inval hadden gegaan, Ziklag hadden verslagen en met vuur verbrand.
Hun gezinnen hadden ze allemaal als gevangenen, gijzelaars, meegenomen. Ze hadden niemand gedood, in die zin waren ze veel minder wreed dan Hamas nu.

Let eens op de reactie van David en van zijn mannen. Dan beseffen we misschien een beetje van het totale verdriet en de intense woede in Israel nu over wat er op 7 oktober is gebeurd. Je zult maar hebben gehoord, gezien op wat voor duivelse wijze je geliefden zijn vermoord. Of je weet: mijn lieve zoon, dochter, man, vrouw, vader, moeder zit als gijzelaar in Gaza…

1 Samuel 30:4 zegt: ‘Toen begonnen David en het volk dat bij hem was, luid te huilen, totdat er geen kracht meer in hen was om te huilen.’
David, de leider, komt zeer in het nauw, zegt vers 6. Hij was immers verantwoordelijk voor hun welzijn. Zijn mannen spreken er zelfs over hem te stenigen. Dat zie nu ook in Israel. Beschuldigende vingers wijzen naar Benjamin Netanyahu, hij heeft dit niet voorkomen.

Terwijl iedereen verbitterd is over zonen, dochters en vrouwen die zijn meegenomen als gijzelaars, doet David iets bijzonders. En het is mijn gebed, mijn verlangen, dat ook de leiders van Israel in de huidige noodsituatie deze weg zullen gaan.

Vers 6 zegt: ‘David echter sterkte zich in de Heere zijn God.’

Hoe hij dat heeft gedaan, wordt niet vermeld. Misschien heeft hij zich wel verootmoedigd, zijn zonden beleden en opnieuw zijn vertrouwen in God uitgesproken.
Misschien was het wel een schreeuw tot God in de hemel: ‘Heere, God, het komt er nu op aan. Red ons, schenk uitkomst, wijs ons Uw weg.’

Dan gebeurt er iets opmerkelijks. Na de verslagenheid, het verdriet, de wanhoop, nadat David zich gesterkt heeft in de Heere zijn God, neemt hij de leiding weer op zich en kan hij verder. Hij gaat naar de priester Abjathar om van hem te horen wat Gods weg is, of hij deze bende Amalekieten moet achtervolgen.

De Heere maakt dan duidelijk: ‘Achtervolg ze, want u zult ze zeker inhalen, en u zult de gevangenen zeker bevrijden’ (vers 8).
David en zijn mannen gaan op weg, hij en de zeshonderd mannen die bij hem zijn. Eerst blijven er onderweg tweehonderd achter, daarna nog een keer tweehonderd die te moe zijn om verder mee te trekken. Met nog tweehonderd man trekt David verder, de vijand achterna.

Onderweg vinden ze een Egyptische man, de slaaf van één van de Amalekieten, die hun de weg wijst. Ook daar heeft de Heere voor gezorgd. Ze hadden toen nog geen drones, radarbeelden of andere apparatuur om de weg te vinden.
En ja hoor, zo vinden ze het leger van de Amalekieten. Vers 16 zegt: ‘Zij lagen verspreid over het hele gebied, etend, drinkend en feestvierend vanwege heel de grote buit die zij meegenomen hadden uit het land van de Filistijnen en uit het land van Juda.’

David valt hen aan, met de tweehonderd mannen die nog bij hem zijn. De strijd duurt van de schemering van de avond tot de avond van de volgende dag. Ze doden hen allen, behalve vierhonderd jongemannen die op kamelen reden en ontkwamen.
En wat een wonder, alle gijzelaar zijn nog in leven. Alles wat en iedereen die was meegenomen, wordt bevrijd.
Vers 19 zegt: ‘Niemand van hen ontbrak, van de kleinste tot de grootste, tot de zonen en dochters toe en niets van de buit, ja niets van alles wat zij voor zich meegenomen hadden. David bracht het allemaal terug.’

Als er daarna onenigheid uitbreekt onder de mannen over voor wie de buit is, merkt David op: ‘Zo moeten jullie niet doen, mijn broeders, met wat de HEERE ons gegeven heeft. Hij heeft ons bewaard en heeft de bende die op ons afkwam, in onze hand gegeven (vers 23).’

Wat een geschiedenis, die toch wel lijkt op wat nu is gebeurd, hoewel het nu veel heftiger en extremer is met al die doden.
Ik hoop en bid en ik hoop dat u ook meebidt, dat Benjamin Netanyahu, dat alle leiders in de politiek en in het leger, en ook het volk, genade van de Heere zullen ontvangen om zich te sterken in de Heere, hun God, dat ze zullen vragen om wijsheid en leiding voor de weg die ze moeten gaan en dat God ook hun de totale overwinning zal schenken over hun vijanden. En dat ze Hem daarvoor de eer zullen geven.

En zeker, er is heel veel op Benjamin Netanyahu aan te merken. Onder zijn leiding is het volk sterk verdeeld geraakt, hij is verwikkeld in rechtszaken. Maar kan het zijn dat God hem juist voor deze tijd op deze plaats heeft gesteld? De Heere stelt toch koningen aan en zet ze soms ook weer af.
Ik bid om zijn bekering, dat hij de Messias, Jesjoea leert kennen, dat Hij zich aan hem openbaart. En misschien is na de oorlog zijn taak voorbij, het is in Gods hand.
Opmerkelijk is dat hij deze week in een toespraak wees op Jesaja 60:18. Er komt een tijd, zo gaf hij aan, als Hamas geen bedreiging meer vormt, dat ‘er niet meer gehoord zal worden van geweld in uw land, van verwoesting of rampen binnen uw grenzen, maar uw muren zult u noemen Heil en uw poorten Lof.’

Dirk van Genderen