De gemeente van Sardis zal behoorlijk geschrokken zijn van de brief die ze kreeg van ‘Hem, Die de zeven Geesten van God en de zeven sterren heeft’. De boodschap is duidelijk: ‘Sardis, Ik ken uw werken, en weet dat u de naam hebt dat u leeft, maar u bent dood.’
‘U hebt de naam dat u leeft…’ Misschien wordt er zo ook wel naar ons gekeken, naar mij, naar onze gemeente. Ik hoorde een gastpredikant in een preek zeggen: ‘Gemeente, u staat bekend als een levende gemeente…’ Wat een compliment, maar of het ook klopt…? De Heere ziet ons hart aan, ook het hart van onze gemeente. Hoe kijkt Hij naar ons, naar onze gemeente? Roept Hij ons wellicht ook dringend op tot bekering, net als de gemeente van Sardis?
Overblijfselen van de synagoge in Sardis.
Deze vijfde van de zeven brieven vinden we in Openbaring 3:1-6. Sardis is rijk. Door handel in wol, textiel en zalven en door het goud dat in de omgeving gewonnen wordt, is er luxe en welvaart. Twee edelstenen uit de plaatselijke mijnen danken hun naam aan de stad: de sardion en de sardonys.
Wie deze brief goed leest, zal ontdekken dat het woord ‘naam’ vaak wordt gebruikt. Het geeft aan hoe goed de Heere Jezus deze gemeente en haar leden kent. Al in het eerste vers wordt opgemerkt dat Sardis de naam heeft dat zij leeft. En vers 4 zegt dat er enkele namen in deze gemeente zijn die hun klederen niet hebben bezoedeld. Ook wordt opgemerkt dat de naam van de overwinnaar niet zal worden uitgewist uit het boek des levens.
Sardis wordt bestempeld als een geestelijk dode gemeente (vers 1). Dit lijkt een keihard oordeel. Wij zouden zeer aarzelen om zoiets over een gemeente te zeggen, wij geven liever complimenten, ook in de gemeente. Maar juist zo’n typering kan een schokeffect teweeg brengen. Is het echt zo erg? Jazeker, de Heere kent immers de werken van deze gemeente en Hij heeft ze niet vol bevonden voor God.
Leg uw eigen leven, eens naast deze gemeente. Hebben wij misschien ook de naam dat we leven, terwijl we dood zijn, niet op de Heere Jezus gericht zijn, maar op onze eigen dienst aan Hem? Een geestelijk dode gemeente brengt geen geestelijke vruchten meer voort. Het is een zakelijk gebeuren geworden, er wordt nauwelijks waar geestelijk leven gevonden, er is geen gerichtheid op de Heere Jezus.
De meeste leden van deze gemeente dragen de naam ‘christen’, zonder het werkelijk te zijn. En zelfs de weinigen die nog wel serieus bezig zijn met het geloof, moeten versterkt worden, moeten leren hun vertrouwen helemaal op de Heere Jezus te stellen, omdat ze anders ook dreigen te sterven (vers 2).
De gemeente in Sardis wordt nog niet direct afgeschreven. De tijd die ze krijgt om nog terug te keren tot God, is echter wel beperkt. Het is dan ook een dringende oproep om wakker te worden en zich te bekeren, anders zal de Heere Jezus komen als een dief, waarbij we moeten denken aan een onmiddellijk ingrijpen op een onverwacht moment.
Er zijn nog enkele personen in de gemeente die hun klederen niet hebben bezoedeld. Dat zijn de trouwe gelovigen. Zij hebben hun leven rein gehouden. Denk niet dat dat in die tijd wel meeviel. De stad stond als zeer zondig bekend.
Ook vandaag is het niet eenvoudig om een rein leven te leiden. Voortdurend zullen we ons bewust af moeten wenden van de zonden. Wie bijvoorbeeld enkele seconden naar pornobeelden kijkt, kan al bezoedeld raken door seksuele begeerten. Denk vooral niet dat je er immuun voor bent, maar weet tegelijk dat de Heere je bij wil staan en ook vergeving wil geven als je gestruikeld bent en weer naar Hem terugkeert.
Job 31:1 zegt zo treffend: ‘Ik heb een verbond gesloten met mijn ogen, hoe kan ik dan begerig naar een jonge vrouw kijken?’ Meer dan ooit is het noodzakelijk om radicaal te zijn. Breek met elke zonde, voordat je geestelijk gebroken wordt door die zonde.
Het is mooi om te zien hoe in deze brief wordt ingespeeld op de leefsituatie van toen, om de boodschap goed te laten landen. Degenen die hun klederen niet bezoedeld hebben, ontvangen juist witte klederen, het teken van reinheid, heiligheid, gerechtigheid. Juist vanwege de textielindustrie in Sardis zal dit beeld zeker hebben aangesproken.
De kleur wit is de kleur van de overwinning (Openbaring 3:5). De naam van deze overwinnaars zal niet worden uitgewist uit het boek des levens, dat alle namen bevat van degenen die de Heere toebehoren en behouden worden. Dat sluit nauw aan bij wat gebruikelijk was in Sardis om ter dood veroordeelden te schrappen uit de bevolkingsregisters. De namen van de trouwe gelovigen zullen nooit worden geschrapt uit het boek des levens.
Ze krijgen die witte klederen omdat ze het waardig zijn, zegt vers 4. Deze opmerkelijke zinsnede wordt in Openbaring 4:11 voor God gebruikt (‘Gij, onze Heere en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht’) en in Openbaring 5:12 voor het Lam (‘Het Lam dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom…’). Zijn wij het waardig om eenmaal ook met deze witte klederen bekleed te worden?
‘…Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en Zijn engelen…’ (vers 5). Zij hebben de Heere Jezus beleden in een zondige en vijandige omgeving, Hij zal hen belijden voor Zijn Vader en Zijn engelen. Een betere Voorspraak is niet denkbaar.
Dirk van Genderen