De brief aan Laodicea is misschien wel de meest aangrijpende van de zeven brieven. In deze laatste brief wordt wel heel treffend de situatie geschetst waarin veel kerken en gemeenten, met name in Europa en Amerika, zich momenteel bevinden. Niet koud, niet heet, maar lauw. ‘Daarom zal ik u uit Mijn mond spuwen,’ zegt de Heere Jezus in Openbaring 3:16.
Het hete water stroomt nog steeds vanaf de terrassen van Hierapolis in de richting van het vroegere Laodicea waar het inmiddels lauw is geworden.
Lauw water was waardeloos. Dat wisten ze heel goed in Laodicea. Ze hadden geen eigen waterbronnen en het water dat ze aangevoerd kregen, was lauw als het bij hen aankwam.
Dit woord ‘lauw’ vinden we alleen hier in het Nieuwe Testament. Het geeft aan dat de situatie in deze gemeente zeer, zeer ernstig is. Zoals je lauw water uitspuugt, zo dreigt de Heere hen uit Zijn mond te spuwen. Dat betekent einde verhaal, verloren voor eeuwig, in de hel, waar geen bekering meer mogelijk is.
We doen er goed aan om serieus naar de woorden van deze brief te luisteren. ‘Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige Getuige, het begin van Gods schepping’ (vers 14). Wat Hij zegt over deze gemeente, is de absolute waarheid en zeer betrouwbaar. Omdat juist de betrouwbaarheid van de Heere Jezus hier zo sterk wordt benadrukt, en dat Hij de Schepper is, wijst er wellicht op dat deze gemeente nauwelijks of geen oog had voor Zijn unieke positie als de Zoon van God, de Schepper, de Redder, de Verlosser, maar ook de Rechter.
Is het niet het probleem van veel christenen en gemeenten in onze tijd dat ons geestelijk leven eveneens gekenschetst moet worden als lauw? Ook al denken we dat het geestelijk wel goed zit met ons. We zijn rijk en hebben aan niets gebrek (Openbaring 3:17). Ons kerkelijk leven draait toch goed. De opkomst in de diensten is redelijk, hoewel het hier en daar flink terugloopt. De inkomsten stemmen over het algemeen nog tot tevredenheid. Maar is er leven, geestelijk leven? Staat de Heere Jezus nog wel centraal? Zijn we vol van Hem? Dat wordt immers met ‘heet’ bedoeld.
Wanneer Hij niet centraal staat, zijn we ellendig, beklagenswaardig, arm, blind en naakt (vers 17). Dan is er sprake van een geestelijke noodsituatie. De gemeente krijgt de raad van de Heere om van Hem goud te kopen dat in het vuur gelouterd is, opdat ze rijk zullen worden, rijk in Hem. En witte kleren om hun naaktheid te bedekken, evenals ogenzalf opdat ze weer zullen zien.
Het goud van God staat hier tegenover het goud van de Mammon, de reine, witte kleren van reinheid en heiligheid tegenover de zwarte die in Laodicea in de mode waren en Gods ogenzalf tegenover de geneesmiddelen van de beroemde medische opleiding in de stad. Als Gods oplossing om de geestelijke lauwheid te verdrijven en de gemeente weer in vuur en vlam voor Hem te zetten.
Het is opmerkelijk dat in vers 19 wordt gesproken over Gods liefde. Dat zou je nauwelijks meer verwachten in deze brief. Een liefde trouwens, die wel pijn kan doen. Er wordt hier gesproken over bestraffen en terechtwijzen. Waarbij bestraffen de betekenis van weerleggen, corrigeren in zich heeft en terechtwijzen meer ziet op het opvoeden met strenge hand. Het doel hiervan is bekering. Dat doet Hij niet om ons pijn te doen, maar omdat Hij zo graag wil dat we tot Hem komen en Hem leren kennen en met en voor Hem zullen leven.
‘…wees dan ijverig en bekeer u…’ (vers 19b). Sommigen zitten lijdelijk af te wachten tot – zoals ze zeggen – God hen bekeert. Maar hier zegt de Heere Jezus tegen deze gemeente dat zij zich moeten bekeren. Als Hij je de opdracht geeft, schenkt Hij ook de kracht en de genade om je te bekeren, om te breken met de zonde en de ongerechtigheid.
In het zeer bekende vers 20 (‘Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop…’) wordt dit verder uitgewerkt. Vaak worden deze woorden gebruikt om mensen uit te nodigen de deur van hun hart te openen en tot de Heere Jezus te komen. In deze weg is deze tekst al voor velen tot zegen geworden.
Toch is dit niet de diepste betekenis van dit vers. Hier, in de brief aan de Laodicenzen, geven deze woorden aan dat de Heere Jezus buiten staat. Men voelde zich rijk en dacht nergens gebrek aan te hebben. Ze hadden Hem niet (meer) nodig.
Het kan zo zijn dat we denken dat het geestelijk wel goed zit, terwijl de Heere buiten staat. Dat kan in ons persoonlijke leven zo zijn, maar ook in onze gemeente. Ga dit eens na bij uzelf, bij uw gemeente. Onderzoek uzelf of u in het geloof bent, beproef uzelf, raadt 2 Korinthe 13:5 aan.
Christus staat niet stilletjes bij de deur, Hij klopt, hoewel Hij de deur niet openbreekt. Bekering en tot geloof komen, houdt in dat we, door Gods genade, persoonlijk de deur openen. Dan zal Hij binnenkomen en maaltijd met ons houden. Hij brengt zelfs de maaltijd mee. Zijn komst in ons leven zal alle lauwheid verdrijven. Dan mogen we overwinnaar zijn en met Hem zitten op Zijn troon.
‘…wie overwint, zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen heb, en Mij met Mijn Vader op Zijn troon gezet heb…’ (vers 21). Wat een geweldig vooruitzicht voor de overwinnaars, die in Gods kracht hebben overwonnen over het kwaad, de verleiding en de apathie, de lauwheid.
Aan het eind van deze serie over de zeven gemeenten nog een laatste vraag. Wat zou de inhoud van de brief zijn wanneer Christus er één aan u en aan uw gemeente zou sturen? Probeer eens zo’n brief op te stellen, misschien samen met anderen in uw gemeente. Wat zou Hij tegen u hebben en waarin zou Hij u prijzen? Zou Hij ook u en uw gemeente oproepen tot bekering? En u de overwinning in het vooruitzicht stellen?
Dirk van Genderen